zondag 14 januari 2024

het einde van de strijd

Openbaring 22:1 En hij liet mij een zuivere rivier zien, van het water des levens, helder als kristal, die uit de troon van God en van het Lam kwam. 2. In het midden van haar straat en aan de ene en de andere zijde van de rivier bevond zich de Boom des levens, die twaalf vruchten voortbrengt – van maand tot maand geeft Hij Zijn vrucht. En de bladeren van de boom zijn tot genezing van de heidenvolken. 3. En geen enkele vervloeking zal er meer zijn. En de troon van God en van het Lam zal daar zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, 4. en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofd zijn. 5. En daar zal geen nacht zijn, en zij hebben geen lamp en ook geen zonlicht nodig, want de Heere God verlicht hen. En zij zullen als koningen regeren in alle eeuwigheid.


Aan het einde van „de duizend jaren” komt Christus nog eens naar de aarde met de grote menigte verlosten en een gevolg van engelen. Wanneer Hij in zijn ontzagwekkende majesteit neerdaalt, roept Hij de doden die Hem niet als hun Verlosser hebben aangenomen uit het graf om hun straf te ondergaan. Een grote groep, talloos als het zand der zee, verrijst uit het graf. Maar er is een enorm verschil tussen hen en de verlosten, die zijn opgestaan bij de eerste opstanding! De verlosten kregen de onsterfelijkheid en de eeuwige schoonheid. Zij die voor eeuwig verloren gaan, dragen de sporen van ziekte en dood.

Alle ogen van die grote menigte zijn gericht op de heerlijkheid van Gods Zoon. De ongelovigen zeggen in koor: „Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren!” Ze doen dit niet uit liefde voor Jezus. Ze worden door de kracht van de waarheid gedwongen deze woorden uit te spreken. De ongelovigen verrijzen uit het graf zoals ze erin gelegd zijn: ze staan nog even vijandig tegenover Christus en zijn nog even opstandig. Ze krijgen geen tweede kans om de fouten uit hun vorig leven te herstellen. Het zou toch niets baten. Ze zijn tijdens hun zondig leven geen betere mensen geworden. Ze zouden hun tweede kans dan ook op dezelfde manier gebruiken als de eerste: ze zouden Gods geboden wéér overtreden en wéér tegen Hem in opstand komen.

Christus daalt neer op de Olijfberg, vanwaar Hij na zijn opstanding ten hemel was gevaren en waar engelen de belofte dat Hij zou terugkomen hebben herhaald. De profeet zegt: 

„En de HERE, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem”. „Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten ... tot een zeer groot dal”. „En de HERE zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de HERE de enige zijn, en zijn naam de enige” (Zacharia 14:5,4,9)

Wanneer het Nieuwe Jeruzalem in zijn verblindende pracht neerdaalt uit de hemel, zal het rusten op de plaats die is gereinigd en gereed is gemaakt om het te ontvangen, en Christus zal met zijn verlosten en met de engelen zijn intocht maken in de Heilige Stad.

Op dat ogenblik zal Satan zich klaarmaken voor de laatste machtsgreep. Toen de vorst van het kwaad „gebonden” was en niemand kon misleiden, voelde hij zich ellendig en terneergeslagen. Maar wanneer de ongelovigen opstaan en hij de grote menigte ziet die aan zijn kant staat, vat hij weer moed. Hij is vastbesloten de grote strijd niet op te geven. Hij wil de grote groep ter dood veroordeelden onder zijn banier scharen en ze gebruiken om zijn plan te verwezenlijken.
De ongelovigen zijn de gevangenen van Satan. Door hun verwerping van Christus hebben zij het bewind van de aartsrebel aanvaard. Zij zijn bereid op zijn voorstellen in te gaan en zijn bevelen op te volgen. Maar hij is nog altijd even sluw en zegt niet wie hij is. Hij beweert de vorst en rechtmatige eigenaar van de wereld te zijn, wiens bezit hem op een onwettige manier is ontnomen. Hij zegt aan zijn misleide onderdanen dat hij hun bevrijder is en geeft hun de verzekering dat hij ze uit het graf heeft opgewekt en dat hij op het punt staat ze van een wrede tirannie te bevrijden. Christus heeft zich teruggetrokken, en Satan verricht wonderen om zijn beweringen te bewijzen. Hij geeft de zwakken kracht en bezielt iedereen met zijn satanische geest. Hij stelt hun voor om onder zijn leiding naar het kamp van de heiligen op te trekken om de Stad Gods te veroveren. Met duivelse vreugde wijst hij op de ontelbare miljoenen die uit het graf zijn verrezen en hij beweert dat hij als hun leider de stad wel zal kunnen innemen om zijn troon en heerschappij te heroveren.

In die grote menigte zijn er talloze mensen die leefden vóór de zondvloed en een hoge ouderdom hebben bereikt. Het zijn fors gebouwde en buitengewoon intelligente mensen, die zich aan de gevallen engelen hebben onderworpen en al hun talenten en kennis hebben gebruikt om zichzelf te verheerlijken. Het zijn mannen die vanwege hun artistieke gaven als afgoden zijn behandeld. Hun wreedheid en hun boosaardige uitvindingen hebben de aarde verpest en het beeld van God ontluisterd.
Daarom heeft God hen moeten verdelgen. Er zijn koningen en generaals die de volken hebben overwonnen, dappere mannen die nooit een veldslag hebben verloren, trotse en eerzuchtige strijders die door hun opmars koninkrijken deden beven. In het graf zijn ze niet veranderd. Wanneer ze verrijzen, hebben ze nog steeds dezelfde ideeën. Ze zijn nog altijd even oorlogszuchtig als toen ze sneuvelden.

Satan pleegt eerst overleg met zijn engelen en daarna met deze koningen, veroveraars en machthebbers. Ze zien hoe talrijk en sterk zij zijn en zeggen dat het leger in de heilige stad klein is in vergelijking met het hunne. Ze denken dan ook dat ze zullen winnen. Ze beramen een krijgsplan om zich meester te maken van de rijkdom en heerlijkheid van het Nieuwe Jeruzalem. Iedereen maakt zich onmiddellijk klaar voor de strijd. Bekwame vakmensen maken het oorlogstuig. Militaire leiders die beroemd zijn geworden door hun overwinningen op het slagveld verdelen de strijdbare mannen in compagnieën en divisies.

Dan wordt het aanvalssein gegeven. Ontelbare mensen komen in beweging. Vroegere wereldveroveraars hebben nooit zo’n groot leger op de been gebracht. Dit leger overtreft de totale gevechtskracht van alle legers uit de hele krijgsgeschiedenis van onze aarde. Satan, de machtigste strijder, leidt de voorhoede. Zijn engelen bundelen al hun krachten voor deze eindstrijd. Koningen en krijgers volgen hem op de voet en daarachter komt de grote menigte in dichte drommen, elk onder zijn eigen aanvoerder. Met militaire precisie rukken de gesloten gelederen op naar de Stad Gods over het opengereten en ruwe aardoppervlak. Christus geeft het bevel de poorten van het Nieuwe Jeruzalem te sluiten. Satans legerbende omsingelt de stad en maakt zich gereed voor de aanval.

Dan verschijnt Christus opnieuw voor zijn vijanden. Ver boven de stad verrijst een hoge troon op een voetstuk van schitterend goud. Op deze troon zit de Zoon van God en rondom Hem staan de onderdanen van zijn Koninkrijk. De macht en luister van Christus zijn in geen taal weer te geven en met geen pen te beschrijven. De heerlijkheid van de Eeuwige Vader omstraalt de Zoon. De schitterende glans van zijn tegenwoordigheid vervult de Stad Gods, straalt tot buiten de poorten en overspoelt de hele aarde met zijn gloed.

Het dichtst bij de troon staan zij die eens trouwe slaven van Satan waren. Ze zijn echter als brandhout uit het vuur gerukt en hebben hun Verlosser oprecht en toegewijd gevolgd. Dan komen zij die ondanks het bedrog en het ongeloof van de wereld een volmaakt christelijk karakter hebben ontwikkeld en zij die Gods wet hebben onderhouden toen de christelijke wereld dacht dat ze was afgeschaft, en tenslotte de miljoenen van alle eeuwen die om hun geloof als martelaren zijn gestorven. Nog verder staat „een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen ... voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen”. (Openbaring 7:9).
Hun strijd is ten einde, ze hebben de overwinning behaald. Ze hebben in de renbaan gelopen en hebben de prijs ontvangen. De palmtakken in hun handen zijn het symbool van hun overwinning; de witte gewaden zijn het zinnebeeld van de volmaakte gerechtigheid van Christus waar ze nu in delen.

De verlosten zingen een lied dat weergalmt door het hemelgewelf: „De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!” (vers 10). De engelen en serafs zingen ook dit lied. Wanneer de verlosten zien hoe machtig en slecht Satan is, beseffen ze meer dan ooit dat ze alleen dankzij de kracht van Christus konden winnen. Onder de verlosten is er niemand die denkt dat hij zichzelf heeft gered of dat hij door eigen kracht en goedheid heeft overwonnen. Niemand zegt iets over zijn werken en lijden, maar de inhoud van elk lied is: „De zaligheid is van onze God en van het Lam!”

In aanwezigheid van alle bewoners van de aarde en van de hemel vindt de kroningsplechtigheid van de Zoon van God plaats. De Koning der koningen is nu bekleed met de hoogste majesteit en macht. Hij spreekt het oordeel uit over allen die tegen zijn heerschappij in opstand zijn gekomen en voltrekt het vonnis aan de overtreders van zijn wet en de onderdrukkers van zijn volk. De profeet Gods beschrijft deze gebeurtenis: 

„En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken” (Openbaring 20:11,12).

Wanneer „de boeken des hemels” worden geopend en Christus de ongelovigen aankijkt, worden ze zich bewust van elke zonde die ze hebben gedaan. Ze weten precies waar ze van het pad der reinheid en heiligheid zijn afgeweken. Ze beseffen heel duidelijk dat ze Gods wet door hun hoogmoed en rebellie hebben overtreden. De verleidingen die ze door hun overgave aan de zonde hebben uitgelokt, de zegeningen die ze voor zichzelf tot een vloek hebben gemaakt, de boodschappers van God die ze hebben veracht, de waarschuwingen die ze hebben verworpen, de stromen van genade die ze door hun koppigheid en onboetvaardigheid hebben afgewezen - dit alles verschijnt in vurige letters voor hun geest.

Boven de troon verschijnt het kruis, gevolgd door een reeks beelden die de verleiding en zondeval van Adam en de verschillende stadia van het verlossingsplan voorstellen: de geboorte van Christus in armoedige omstandigheden; zijn jeugd doorgebracht in eenvoud en gehoorzaamheid; zijn doop in de Jordaan; het vasten en de verzoeking in de woestijn; zijn openbaar optreden om de rijkste zegeningen van de hemel aan de mensen bekend te maken; zijn dagen vol liefde en barmhartigheid; zijn nachten biddend en wakend doorgebracht in de eenzaamheid van de bergen; de samenzweringen, geïnspireerd door afgunst, haat en boosheid, waarmee zijn goedheid werd beloond; de vreselijke, geheimzinnige angst in Gethsémane onder het verpletterende gewicht van de zonden van de hele wereld; het verraad, waardoor Hij aan een moordlustige bende werd overgeleverd; de vreselijke gebeurtenissen tijdens die verschrikkelijke nacht toen Hij zich als gevangene niet verzette, toen Hij door zijn meest geliefde discipelen in de steek werd gelaten en werd voortgesleept door de straten van Jeruzalem; toen Hij, de Zoon van God, moest verschijnen voor Annas, in het paleis van de hogepriester, in de rechtszaal van Pilatus, voor de laffe en wrede Herodes, toen Hij bespot, gelasterd, gefolterd en ter dood veroordeeld werd. Al deze gebeurtenissen worden op een aangrijpende manier afgebeeld.

Daarna verschijnen de laatste beelden. De deinende menigte ziet de Man van smarten op weg naar Golgotha; de Hemelkoning hangend aan het kruis; de hoogmoedige priesters en het spottende gepeupel dat lacht om zijn doodsstrijd. Ze zien ook de bovennatuurlijke duisternis, de aardbeving, de gespleten rotsen en de geopende graven op het ogenblik dat de Verlosser de geest gaf.

Deze vreselijke gebeurtenissen worden getrouw weergegeven. Satan, zijn engelen en zijn onderdanen moeten naar deze beelden, die hun eigen werk aan het licht brengen, kijken. Iedereen die een rol heeft gespeeld in dit drama, herinnert zich wat hij gedaan heeft: He­rodes, die de onschuldige kinderen van Bethlehem vermoordde in de hoop dat hij ook de Koning van Israël zou doden; de gemene He­rodias, die het bloed van Johannes de Doper heeft laten vergieten; de slappeling Pilatus, die zijn huik naar de wind hing; de spottende soldaten; de priesters, de oversten en de waanzinnige menigte die riep:
„Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!” Allen zien ze hoe groot hun schuld is. Ze proberen zich tevergeefs te verbergen voor de goddelijke lichtglans van Christus’ gezicht, die de schittering van de zon verre overtreft. De verlosten leggen hun kroon voor de voeten van Christus en roepen: „Hij is voor mij gestorven!”

Onder de verlosten zijn ook de apostelen van Christus: de moedige Paulus, de vurige Petrus, de geliefde en liefhebbende Johannes en hun oprechte volgelingen, en bij hen staat de grote groep martelaren. Buiten staan allen die hen vervolgd, gevangen genomen en vermoord hebben. In gezelschap van al het verfoeilijke, gemene gespuis. Daar staat Nero, dat wrede, gemene monster. Hij ziet de vreugde en blijdschap van allen die hij eens gemarteld heeft. Hun doodsangst verschafte hem zo’n satanisch genoegen. Zijn moeder is er ook. Ze ziet hoe de slechte karaktertrekken die ze aan haar zoon heeft doorgegeven en de hartstochten die zij door haar voorbeeld heeft aangemoedigd en ontwikkeld, hebben geleid tot de misdaden die de wereld met afgrijzen vervulden.

Daar staan ook de priesters en prelaten van Rome, die zich uitgaven voor Christus’ gezanten, maar intussen de pijnbank, de kerker en de brandstapel gebruikten om het geweten van de mensen te beheersen. Daar staan de trotse pausen, die zichzelf boven God hebben verheven en zich het recht hebben toegeëigend de wet van de Allerhoogste te veranderen.
De zogenaamde kerkvaders zullen rekenschap aan God moeten afleggen en zouden zich heel graag aan deze plicht willen onttrekken. Nu het te laat is beseffen ze dat de Alwetende waakt over zijn wet en dat Hij de schuldige geenszins onschuldig zal houden. Nu beseffen ze dat Christus solidair is met zijn volgelingen die moesten lijden. Nu dringt de volle betekenis van Christus’ woorden tot hen door:

„Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan” (Mattheüs 25:40).

Alle ongelovigen staan nu voor Gods rechterstoel op beschuldiging van hoogverraad tegen Gods heerschappij. Ze hebben niemand die hen zal verdedigen. Ze kunnen geen enkele verontschuldiging aanvoeren en worden tot de eeuwige dood veroordeeld.
Het is nu voor iedereen duidelijk dat het loon dat de zonde geeft niet vrijheid, onafhankelijkheid en het eeuwige leven is, maar slavernij, ondergang en dood.
De ongelovigen realiseren zich wat ze door hun opstandig leven hebben verspeeld. Ze hebben het „alles verre te boven gaand eeuwig gewicht der heerlijkheid” dat hun werd aangeboden verworpen. Nu zien ze wat ze zullen missen. Zij die verloren gaan zeggen: „Ik had dit ook kunnen hebben, maar ik heb het gewoon genegeerd. Erg onverstandig van mij! Ik heb ellende, schande en wanhoop gekozen in plaats van vrede, geluk en eer”. Iedereen erkent dat hij terecht uitgesloten is. Tijdens hun leven hadden ze gezegd: „Wij willen niet, dat deze (Jezus) koning over ons wordt.”

De ter dood veroordeelden hebben de kroning van Gods Zoon in extase gevolgd. Ze zien de tafelen van Gods wet - de wetten die zij hebben veracht en overtreden - in zijn hand. Ze zien de verwondering, blijdschap en aanbidding van de verlosten. Wanneer de menigte buiten de stad de melodie van het lied hoort, roept ze in koor uit: 

„Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren!” (Openbaring 15:3). 

Ze buigen in het stof en aanbidden de Levensvorst.

Satan schijnt verlamd wanneer hij de heerlijkheid en majesteit van Christus ziet. Hij was eens een beschuttende cherub en herinnert zich nu van welke hoogte hij is gevallen. Hij was een morgenster, „een zoon des dageraads”! Hij is erg veranderd en zeer diep gezonken! Hij heeft nooit meer zitting in de raad waarin hij eens een hoge functie bekleedde. Hij ziet nu een andere naast de Vader staan die Gods heerlijkheid omsluiert. Hij heeft een engel met een verheven gestalte en een luisterrijke verschijning de kroon op het hoofd van Christus zien plaatsen en weet dat hij die hoge positie had kunnen innemen.

Hij denkt aan de tijd toen hij nog onschuldig en rein was en aan de vrede en het geluk die hij kende voordat hij God van alles en nog wat begon te beschuldigen en jaloers werd op Jezus. Zijn beschuldigingen, zijn opstand, zijn bedrog om in de gunst bij de engelen te komen, zijn koppige weigering om tot inkeer te komen toen God hem wilde vergeven, komen hem nu duidelijk voor de geest. Hij denkt na over zijn activiteiten onder de mensen en aan de gevolgen - de vijandschap onder de mensen, de vreselijke verwoesting van mensenlevens, de opkomst en ondergang van koninkrijken, de omverwerping van tronen, de lange opeenvolging van oproer, strijd en revolutie.
Hij denkt aan zijn onafgebroken inspanningen om het werk van Christus tegen te werken en de mens steeds dieper te laten zinken. Hij ziet dat zijn duivelse intriges niets hebben kunnen uitrichten tegen de gelovigen die hun vertrouwen in Jezus hadden gesteld. Wanneer Satan nadenkt over het rijk dat hij heeft opgericht, ziet hij alleen mislukkingen en puinhopen. Hij heeft de massa ingefluisterd dat ze de Stad Gods makkelijk zouden kunnen innemen, maar hij weet dat het een leugen is. In de grote strijd heeft hij steeds weer de nederlaag geleden en heeft hij altijd de aftocht moeten blazen. Hij kent de kracht en majesteit van de Eeuwige uit eigen ervaring.

De aartsrebel heeft er altijd naar gestreefd zichzelf wit te wassen en het bewijs willen leveren dat Gods heerschappij de oorzaak is van de opstand. Hij heeft er al zijn krachten voor ingezet. Hij heeft de zaak systematisch en met overleg aangepakt. Hij heeft met buitengewoon succes talloze mensen kunnen overtuigen van zijn versie van de grote strijd, die nu al zó lang duurt. Duizenden jaren lang heeft deze opstandelingenleider waarheid voor leugen laten doorgaan. Maar de tijd is aangebroken dat zijn opstand voorgoed zal worden neergeslagen.
Nu zal de levensloop en het karakter van Satan aan het licht worden gebracht. De aartsbedrieger wordt volledig ontmaskerd door zijn laatste grote inspanning, die erop gericht is Christus van de troon te stoten, zijn volk te vernietigen en de Stad Gods in te nemen. Zij die zich bij hem hebben aangesloten, zien dat zijn zaak hopeloos is. Christus’ volgelingen en de getrouwe engelen doorzien nu zijn complot tegen Gods heerschappij ten volle. Hij wordt door iedereen verafschuwd.

Satan weet dat er door zijn moedwillige opstand geen plaats voor hem is in de hemel. Hij heeft zijn krachten ingespannen om tegen God te strijden. De reinheid, vrede en harmonie in de hemel zouden voor hem de ergste kwelling zijn. Zijn beschuldigingen tegen de barmhartigheid en rechtvaardigheid van God blijken zinloos te zijn. Hij draagt de volle schuld die hij op God wilde schuiven. Ook Satan moet buigen. Hij erkent dat God rechtvaardig was in zijn oordeel.

„Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden.” (vers 4)

Alle problemen in verband met waarheid en dwaling die in de eeuwenlange strijd zijn gerezen, zijn nu opgelost. De gevolgen van de opstand en van de overtreding van Gods geboden zijn aan het licht gebracht voor alle met rede begaafde schepselen. Het ganse heelal heeft de tegenstelling tussen de heerschappij van Satan en die van God kunnen zien. Satan wordt door zijn eigen werken veroordeeld. Gods wijsheid, rechtvaardigheid en goedheid zijn overduidelijk bewezen. Iedereen kan vaststellen dat Gods handelen in de grote strijd altijd bepaald is geweest door het eeuwige geluk van zijn kinderen en het welzijn van alle werelden die Hij heeft geschapen. 

„Al uw werken zullen U loven, HERE, uw gunstgenoten zullen U prijzen” (Psalm 145:10). 

De geschiedenis van de zonde zal in alle eeuwigheid bewijzen dat het geluk van al Gods schepselen onlosmakelijk verbonden is met het bestaan van zijn wet. Nu iedereen alle feiten van de grote strijd kent, zal het ganse heelal, zowel Gods getrouwen als de opstandelingen in koor uitroepen: „Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren!”

Het heelal weet nu welk groot offer door de Vader en de Zoon voor de verlossing van de mens is gebracht. Het ogenblik dat Christus zijn rechtmatige plaats gaat innemen en verheerlijkt wordt boven „elke overheid en macht en elke naam die genoemd wordt”, is aangebroken.
Jezus heeft om de vreugde van de verlossing die voor Hem lag, het kruis gedragen en niet op de schande gelet. Hoewel zijn verdriet en de schande onvoorstelbaar groot waren, zijn de vreugde en de heerlijkheid veel groter. Hij kijkt naar de verlosten. Ze zijn vernieuwd naar zijn beeld. Hij herkent het goddelijke in elk hart en de kenmerken van hun Koning op elk gezicht. Hij vind de resultaten van zijn zielestrijd in hen terug en is tevreden. Dan zegt Hij „met luider stem”, zodat de verlosten en de verlorenen het kunnen horen: 

„Deze heb Ik met mijn bloed gekocht. Voor hen heb Ik geleden, voor hen ben Ik gestorven, opdat ze in alle eeuwigheid bij Mij zouden kunnen zijn”. En de verlosten die in witte gewaden rondom de troon staan, zingen een lied: „Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof” (Openbaring 5:12).

Ondanks het feit dat Satan Gods rechtvaardigheid moest erkennen en voor de heerschappij van Christus moest buigen, is zijn karakter niet veranderd. De geest van opstandigheid breekt weer los als een woeste vloedgolf. Hij wordt waanzinnig en besluit de grote strijd niet op te geven. Hij wil een laatste, wanhopige slag leveren tegen de Koning des hemels. Hij gaat als een razende tekeer onder zijn aanhangers en probeert hen met zijn eigen razernij te bezielen. Hij wil hen tot de strijd aanzetten. Maar geen van die ontelbare miljoenen die hij tot opstand heeft verleid, erkent hem nog als hun leider. Het is afgelopen met zijn heerschappij. De ongelovigen haten God even erg als hij, maar ze beseffen dat ze reddeloos verloren zijn en dat ze niet tegen God zijn opgewassen. Ze worden woedend op Satan en met een demonische waanzin storten zijn eigen handlangers zich op hem.

God heeft gezegd: 

„Omdat gij in uw hart uzelf gelijkgesteld hebt met een god, daarom, zie Ik breng vreemdelingen over u, de gewelddadigste der volken; die zullen hun zwaarden trekken tegen de luister van uw wijsheid en uw glans ontwijden. In de groeve zullen zij u doen neerdalen”. „Ik deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen. ... Ter aarde wierp Ik u neer, en maakte u tot een schouwspel voor koningen ... Ik maakte u tot as op de grond voor de ogen van allen die u zagen. ... Een verschrikking zijt gij geworden, verdwenen zijt gij - voor altijd!” (Ezechiël 28:6-8, 16-19).

„Want elke schoen die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed gewenteld, zal verbrand worden, een prooi van het vuur”. „Want de HERE koestert toorn tegen alle volken en grimmigheid tegen al hun heer; Hij heeft hen met de ban geslagen, hen ter slachting overgegeven”. „Hij regent op de goddelozen vurige kolen en zwavel, schroeiende wind is het deel van hun beker” (Jesaja 9:4; 34:2; Psalm 11:6).

God laat vuur uit de hemel neerdalen. De aarde wordt opengereten. De wapens die in haar schoot verborgen lagen, komen naar boven: uit elke gapende afgrond schieten vlammen omhoog. Zelfs de rotsen staan in brand. De dag die zou „branden als een oven” is aangebroken. De elementen smelten weg. „De aarde en de werken die daarop zijn” verbranden. (Maleachi 4:1; 2 Petrus 3:10). Het aardoppervlak schijnt één gesmolten massa - een uitgestrekte, kokende vuurzee. Het is de tijd van het oordeel en van de definitieve vernietiging van de ongelovigen - 

„een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding” (Jesaja 34:8).

De goddelozen ontvangen hun straf op aarde. 

„Zij (zullen) zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken - zegt de HERE der heerscharen” (Maleachi 4:1). 

Sommigen worden in een oogwenk vernietigd, terwijl anderen vele dagen lijden. Iedereen wordt gestraft „naar zijn werken”. De zonden van de verlosten zijn op Satan overgedragen en hij moet niet alleen voor zijn eigen opstand boeten, maar voor alle zonden waartoe hij Gods volk heeft verleid. Zijn straf zal veel groter zijn dan die van hen die hij heeft misleid. Wanneer allen die het slachtoffer zijn geworden van zijn bedrog dood zijn, zal hij verder leven en nog moeten lijden. De goddelozen worden met wortel en tak definitief uitgeroeid. Satan is de wortel en zij zijn de takken. De straf is voltrokken. Het recht heeft zijn loop gehad. De hemel en de aarde zijn daar getuige van geweest en verkondigen Gods rechtvaardigheid.

Er is voorgoed een einde gekomen aan Satans vernietigend werk. Zesduizend jaar lang heeft hij naar eigen goeddunken gehandeld. Hij heeft de aarde in ellende gedompeld en verdriet gebracht in het heelal. De ganse schepping heeft „in al haar delen gezucht” en is „in barens­nood” geweest. Nu zijn Gods schepselen voorgoed van hem en zijn verleidingen verlost. 

„De gehele aarde heeft rust, is stil; men (de verlosten) breekt uit in gejubel” (Jesaja 14:7).


Het trouwe universum brengt God lof en juicht om de overwinning. Johannes hoorde 

„als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard” (Openbaring 19:6).

Terwijl de aarde in een vuurzee is, zijn de verlosten veilig in de Heilige Stad. De tweede dood heeft geen macht over hen die deel hadden aan de eerste opstanding. God is een verterend vuur voor de ongelovigen, maar voor zijn kinderen is Hij een zon en een schild. (Openbaring 20:6; Psalm 84:12).

„En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan” (Openbaring 21:1). 

Het vuur dat de ongelovigen verteert, reinigt tegelijkertijd de aarde. Elk spoor van de vloek is uitgewist. Er is geen eeuwig brandende hel die de verlosten voortdurend herinnert aan de vreselijke gevolgen van de zonde.

Er blijft maar één herinnering aan het verleden: de littekens van de kruisiging blijven altijd zichtbaar. Op Christus’ hoofd, in zijn zijde en op zijn handen en voeten zijn de enige sporen van de wreedheid van de zonde. De profeet Habakuk, die Christus in zijn heerlijkheid zag, zei: 

„Er is een glans als van zonlicht, lichtstralen heeft Hij aan zijn zijde en daar is het omhulsel zijner kracht” (Habakuk 3:4).

In die doorboorde zijde waaruit het bloed stroomde dat de mensheid met God verzoende, ligt de heerlijkheid van Christus. Daar is „het omhulsel zijner kracht”. Door het offer van de verlossing is Hij „in staat om te bevrijden” en kan Hij dus het vonnis voltrekken aan hen die Gods genade hebben verworpen. De tekenen van zijn vernedering zijn voor Hem de hoogste eer. De wonden van het kruis zullen in alle eeuwigheid zijn lof en zijn macht verkondigen.

„En gij, Migdal-Eder, Ofel der dochter Sions, tot u zal genaken en komen de heerschappij van voorheen, het koningschap der dochter van Jeruzalem”. (Micha 4:8). 

Dit is het ogenblik waar heilige mannen vol verlangen naar hebben uitgezien sinds de dag dat „het flikkerend zwaard” het eerste mensenpaar uit het paradijs verdreef. Het is de tijd voor 

„onze erfenis, tot verlossing van het volk”. (Efeziërs 1:14).

De aarde was oor­spronkelijk het koninkrijk van de mens, maar hij heeft zijn heerschappij aan Satan overgedragen. Deze machtige vijand heeft eeuwenlang over de aarde geheerst. Dankzij het verlossingsplan krijgt de mens zijn koninkrijk terug. Hij heeft alles wat hij door de zonde had verloren weer in zijn bezit. 

„Want zo zegt de HERE ... die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft, Hij heeft haar gegrondvest; niet tot een baaierd heeft Hij haar geschapen, maar ter bewoning heeft Hij haar geformeerd” (Jesaja 45:18). 

De bedoeling die God oorspronkelijk had toen Hij de aarde schiep, is werkelijkheid geworden: de aarde is voortaan de eeuwige woonplaats van de verlosten. 

„De rechtvaardigen beërven het land en wonen daarin voor immer” (Psalm 37:29).

Uit vrees voor een te materialistische voorstelling van „de toekomstige erfenis” hebben velen de waarheid in verband met ons eeuwig tehuis vergeestelijkt. Christus gaf zijn discipelen de verzekering dat Hij heenging om hun plaats te bereiden in het huis van de Vader. Zij die Gods Woord aannemen, kunnen al het een en ander te weten komen over hun hemels tehuis. Toch heeft de Here voor degenen die Hem liefhebben iets weggelegd 

„wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en (...) in geen mensenhart is opgekomen” (1 Korintiërs 2:9).

Wij kunnen met onze taal de beloning van de verlosten nooit volledig weergeven. Alleen zij die het in werkelijkheid zien, zullen er zich ten volle rekenschap van kunnen geven. Ons begrensd verstand kan zich onmogelijk een beeld van de heerlijkheid van Gods paradijs vormen.

In de Bijbel wordt de erfenis van de verlosten „een vaderland” genoemd. (Hebreeën 11:14-16). Daar leidt de hemelse Herder zijn kudde naar de rivier met „het water des levens”. De „boom des levens” geeft elke maand zijn vrucht en de bladeren van de boom zijn „tot genezing der volkeren”. De rivieren stromen altijd en hun water is helder als kristal. Op hun oevers staan bomen die zorgen voor schaduw op het pad van de verlosten.
De uitgestrekte vlakten gaan over in prachtige heuvels en de bergen van God verheffen hun hoge toppen. Op deze weidse vlakten en op de oevers van deze stromen van levend water zullen Gods kinderen, die zo lang als pelgrims hebben rondgezworven, eeuwig wonen. 

„En mijn volk zal in een verblijf des vredes wonen, in veilige woningen, in oorden van ongestoorde rust”. „Van geen geweld zal in uw land meer gehoord worden, van verwoesting noch verderf in uw gebied; en gij zult uw muren Heil noemen en uw poorten Lof”. „Zij zullen huizen bouwen en die bewonen, wijngaarden planten en de vrucht daarvan eten; zij zullen niet bouwen, opdat een ander er wone; zij zullen niet planten, opdat een ander het ete ... en van het werk hunner handen zullen mijn uitverkorenen genieten” (Jesaja 32:18; 60:18;65:21,22).

„De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis”. „Voor een doornstruik zal een cypres opschieten, voor een distel zal een mirt opschieten”. „Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje ... en een kleine jongen zal ze hoeden”. „Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg”, zegt de Here (Jesaja 35:1; 55:13; 11:6-9).

In de hemel kan er geen lijden zijn. Er zullen geen tranen, geen begrafenissen en geen tekenen van rouw meer zijn. 

„En de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan”. „En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; het volk dat daar woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben” (Openbaring 21:4; Jesaja 33:24).

Daar is het Nieuwe Jeruzalem, de hoofdstad van de verheerlijkte nieuwe aarde, „een sierlijke kroon in de hand des HEREN, een koninklijke tulband in de hand van uw God”. „Haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant”. „En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar”. De Here zegt: „En Ik zal juichen over Jeruzalem en Mij verblijden over mijn volk”. „Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn” (Jesaja 62:3; Openbaring 21:11,24; Jesaja 65:19; Openbaring 21:3).

In de Stad Gods zal er geen nacht zijn. Niemand zal rust nodig hebben of ernaar verlangen. Men zal nooit genoeg krijgen van het doen van Gods wil en het loven van zijn naam. We zullen altijd de koelte van de eeuwige morgen voelen. 

"En zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node” (Openbaring 22:5).

Het licht van de zon zal worden vervangen door een lichtglans die niet verblindt, maar toch oneindig helderder is dan de zon op haar hoogtepunt. De heerlijkheid van God en het Lam overspoelen de Heilige Stad met een eeuwig schijnend licht. De verlosten wandelen in de heerlijkheid van de eeuwige dag.

„En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam” (Openbaring 21:22). 

Gods volk zal het voorrecht genieten de Vader en de Zoon van aangezicht tot aangezicht te zien. 

„Nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen” (1 Korintiërs 13:12). 

Wij zien het beeld van God, weerkaatst als in een spiegel, in de natuur en in zijn handelen met de mens, maar dan zullen we Hem van aangezicht tot aangezicht zien, zonder de sluier die Hem aan ons gezicht onttrekt. We zullen in zijn tegenwoordigheid staan en zijn heerlijkheid zien.

Daar zullen de verlosten „kennen zoals zij gekend zijn.” De liefde en de genegenheid die God zelf in ons heeft gelegd, zullen er op de heerlijkste en fijnste manier worden uitgedrukt. De zuivere gemeenschap met heilige wezens, het harmonieuze contact met de engelen en met de gelovigen van alle eeuwen die hun gewaden hebben gewassen in het bloed van het Lam en de heilige banden van 

„alle geslacht in de hemelen en op de aarde” (Efeziërs 3:15)

dragen bij tot het geluk van de verlosten.

Daar zullen onsterfelijke wezens zich in eeuwige verrukking verdiepen in de wonderen van de scheppingskracht en in de verborgenheden van de verlossende liefde. Er zal geen wrede, misleidende vijand zijn om de mensen van God af te leiden. Elk talent zal worden ontwikkeld en verbeterd. Het verwerven van kennis zal de geest niet vermoeien, noch het verstand uitputten. Daar zullen de grootste ondernemingen tot een goed eind worden gebracht en de hoogste ambities werkelijkheid worden.
Toch zal men steeds hogere toppen bereiken, en zich verbazen over nieuwe wonderen. Men zal nieuwe waarheden doorgronden en nieuwe onderwerpen ontdekken die de volledige inzet van geest, ziel en lichaam zullen vergen.

De verlosten zullen alle schatten van het heelal kunnen bestuderen. Ze zijn onsterfelijk geworden en zweven in onvermoeibare vlucht naar verafgelegen werelden - naar werelden die bedroefd waren toen ze de ellende van de mensheid zagen en van blijdschap juichten wanneer een ziel uit de handen van Satan werd verlost. Met onuitsprekelijke vreugde delen de mensen nu in de blijdschap en wijsheid van wezens die nooit hebben gezondigd. Ze hebben ook toegang tot de schatten van kennis en inzicht die in de loop der eeuwen zijn verworven door de bestudering van Gods werken.
Met een onsterfelijke blik zullen ze kunnen kijken naar de pracht van de schepping - naar zonnen, sterren en melkwegstelsels, die nauwkeurig hun baan rond de troon van God beschrijven. Op alles, van het kleinste tot het grootste, staat de naam van de Schepper geschreven en in alle dingen komt de rijkdom van zijn kracht tot uiting.

In de loop van de eeuwigheid zullen ze God en Christus steeds beter leren kennen. Liefde, eerbied en geluk zullen net zoals de kennis steeds groter worden. Hoe beter de mensen God leren kennen, des te meer zullen ze zijn karakter bewonderen. Naarmate Jezus de verborgenheden van de verlossing en de hoogtepunten in de grote strijd tegen Satan voor hen ontsluiert, zullen de harten van de verlosten met nog meer toewijding worden vervuld; ze zullen de gouden citers met intensere vreugde bespelen. Duizend maal duizenden en tienduizend maal tienduizenden zullen Gods lof zingen.

„En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden” (Openbaring 5:13).

De grote strijd is dan ten einde. De zonde en de zondaren zijn er niet meer. Het ganse heelal is gereinigd. Overal in de schepping is er eendracht en blijdschap. Van Hem die alles geschapen heeft, komen stromen van leven, licht en vreugde, die alle delen van de oneindige ruimte bereiken. De kleinste atomen en de grootste werelden, alle levende wezens en alle levenloze voorwerpen verkondigen in hun oneindige schoonheid en volmaakte vreugde: God is liefde. 

("Het Grote Conflict" E.G.White)

zondag 10 september 2023

de bijbel bron van veiligheid

"Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad" (Jesaja 8:20). 


Gods volk heeft de Bijbel gekregen als een beveiliging tegen de invloed van dwaalleraren en de misleidende kracht van de geesten der duisternis. Satan gebruikt alle mogeüjke listen om te voorkomen dat de mensen de Bijbel leren ken­nen, want de duidelijke uitspraken van de Bijbel brengen Satans be­drog aan het licht. Elke herleving van Gods werk prikkelt de vorst van het kwaad tot grotere activiteit. Hij spant nu al zijn krachten in voor de laatste strijd tegen Christus en zijn volgelingen. Wij zullen binnen­kort de laatste grote misleiding meemaken. De antichrist zal dan zijn wonderwerken voor onze eigen ogen verrichten. De vervalsing zal zó volmaakt zijn dat men alleen aan de hand van de Bijbel een onder­scheid zal kunnen maken tussen wat waar is en wat vals is. Elke uit­spraak en elk wonder zal op grond van Gods Woord moeten worden getoetst.

Zij die alle geboden Gods willen gehoorzamen, zullen verdrukt en bespot worden. Zij kunnen alleen met Gods hulp stand houden. Wil­len ze de beproeving die hun te wachten staat overleven, dan moeten ze Gods wil begrijpen zoals die in zijn Woord is geopenbaard. Ze kunnen God alleen eren als ze een juist beeld hebben van zijn karak­ter, heerschappij en doelstellingen, en er ook naar handelen. Alleen zij die door de waarheid van de Bijbel zijn versterkt, zullen in de laatste grote strijd stand kunnen houden. Iedereen zal antwoord moeten ge­ven op de doorslaggevende vraag: Zal ik God of de mensen gehoorza­men? Het uur voor de beslissing is aangebroken. Staan we op de rots van Gods onveranderlijk Woord? Zijn we bereid de geboden Gods en het geloof van Jezus te verdedigen?
Jezus heeft zijn discipelen vóór zijn kruisiging gezegd dat Hij zou worden gedood en uit het graf zou opstaan. Er waren engelen tegen­woordig om zijn woorden in het hart en in het verstand van de disci­pelen te griffen. Maar de discipelen verwachtten dat ze van het Ro­meinse juk zouden worden bevrijd en konden de gedachte niet verwerken dat Hij in Wie ze al hun hoop hadden gesteld, een smadelijke dood zou sterven.

De woorden die ze hadden moeten onthouden, werden uit hun gedachten gewist en toen de tijd der beproeving kwam, waren ze niet voorbereid. De dood van Jezus had hun ver­wachtingen zó de bodem ingeslagen dat het was alsof Hij hen hele­maal niet van tevoren had gewaarschuwd. Christus had zijn discipelen voorzegd wat er zou gebeuren. Ook wij kunnen op grond van de pro­fetieën weten wat er in de toekomst zal plaatsvinden. De gebeurtenis­sen in verband met de afsluiting van de genadetijd en de voorberei­ding op de tijd der benauwdheid worden duidelijk beschreven. Maar de meeste mensen begrijpen deze waarheden niet beter dan wanneer ze nooit waren geopenbaard. Satan zorgt er wel voor dat hij elke in­druk die hen wijs zou kunnen maken ter zaligheid uitwist, zodat ze in de tijd der benauwdheid volkomen onvoorbereid zullen zijn.

Wanneer God de mensen boodschappen zendt die zó belangrijk zijn dat ze worden verkondigd door heilige engelen die “in het mid­den des hemels" vliegen, verwacht Hij van iedereen met gezond ver­stand dat hij ook aandacht zal schenken aan die boodschap. De vrese­lijke oordelen die zijn uitgesproken over de aanbidding van het beest en zijn beeld (Openbaring 14:9-11) zouden de mensen moeten aan­sporen tot een grondig onderzoek van de profetieën om te weten te komen wat het merkteken van het beest is en hoe ze aan het ontvan­gen van dat merkteken kunnen ontkomen. Maar de grote massa wil de waarheid niet horen en luistert liever naar fabels. De apostel Paulus heeft over de eindtijd gezegd:

“Want er komt een tijd, dat (de men­sen) de gezonde leer niet (meer) zullen verdragen" (2 Timoteüs 4:3).

Die tijd is nu aangebroken. De meeste mensen zijn niet gesteld op de waarheid van de Bijbel omdat ze indruist tegen het zondige, wereldse hart. Satan zorgt dan wel voor de misleidingen waar ze zó van houden.

Toch zal God een volk op aarde hebben dat de Bijbel en de Bijbel alléén zal hooghouden als de maatstaf voor alle leerstellingen en de grondslag voor alle hervormingen. De meningen van geleerden, de gevolgtrekkingen van de wetenschap, de geloofsbelijdenissen of be­slissingen van kerkvergaderingen, die even talrijk en tegenstrijdig zijn als de kerken die ze verdedigen, de stem van de meerderheid - niets van dit alles mag worden beschouwd als het bewijs vóór of tegen één of ander geloofspunt. Voordat men leerstellingen of geboden aanneemt, moet men het bewijs hebben dat ze door een duidelijk „zo spreekt de Here" worden gestaafd.

Satan probeert voortdurend de mens centraal te stellen en de aan­dacht van God af te leiden. Hij leert de mensen dat ze de bisschoppen, predikanten en hoogleraren in de godgeleerdheid als hun leiders moe­ten beschouwen, in plaats dat ze de Bijbel zelfonderzoeken om te weten wat hun plicht is. Wanneer hij de geest van deze leiders beheerst, kan hij de massa naar zijn eigen inzichten manipuleren.

Toen Christus de woorden des levens uitsprak, luisterden de gewo­ne mensen graag naar Hem. Velen, zelfs onder de priesters en over­sten, geloofden ook in Hem, maar de hoge geestelijke en politieke lei­ders waren vastbesloten zijn leer te veroordelen en te verwerpen. Hoewel ze in al hun pogingen om beschuldigingen tegen Hem te vin­den werden teleurgesteld, hoewel zij de invloed van Gods kracht en Gods wijsheid die in Christus woorden besloten lagen wel moesten erkennen, volhardden zij in hun vooroordelen. Ze verwierpen de dui­delijke bewijzen dat Hij de Messias was omdat ze weigerden zijn discipelen te worden. Deze tegenstanders van Jezus waren mannen voor wie het volk van kindsbeen af eerbied had gehad. Ze hadden zich al­tijd zonder enig verzet voor hun gezag gebogen. Ze stelden dan ook de vraag: „Heeft soms één van de oversten in Hem gelooft], of van de Farizeeën?" „Zouden deze gelovige mannen Hem niet hebben aan­vaard als Hij werkelijk de Christus was?" Onder invloed van zulke leiders heeft het Joodse volk zijn Verlosser verworpen.

Velen die tegenwoordig voor zeer godsdienstig willen doorgaan, hebben eigenlijk nog altijd de geest die deze priesters en oversten be­zielde. Ze weigeren de Bijbel te onderzoeken om de speciale waarhe­den voor deze tijd te leren kennen. Ze wijzen op hun aantal, rijkdom en populariteit, en kijken minachtend neer op de verdedigers van de waarheid omdat ze gering in aantal, arm en niet populair zijn, omdat ze een geloof verdedigen waardoor ze van de wereld verschillen.

Christus wist dat de ongegronde aanspraak op gezag van de schrift­geleerden en Farizeeën niet zou eindigen bij de verstrooiing van de Joden. Hij wist dat men het gezag van de mens zou verheerlijken om het geweten te beheersen. Dit is een verschijnsel dat in alle tijden een verschrikkelijke vloek voor de gemeente is geweest. Zijn vreselijke veroordeling van de schriftgeleerden en Farizeeën en zijn waarschu­wing aan het volk om deze blinde leiders niet te volgen, zijn in de Bij­bel opgetekend als een vermaning voor de generaties die na hen zou­den komen.

De rooms-katholieke kerk kent alleen haar geestelijkheid het recht toe de Schrift te verklaren. Ze beweert dat alleen geestelijken bevoegd zijn om Gods Woord uit te leggen. Daarom mogen leken de Bijbel niet lezen. De Hervorming heeft de Bijbel voor iedereen toegankelijk gemaakt, maar door hetzelfde beginsel dat Rome indertijd verdedig­de, komen heel veel mensen in de protestantse kerken er nooit toe de Bijbel zelf te onderzoeken. Men heeft ze geleerd dat ze de leer van de Bijbel moeten aanvaarden zoals die wordt uitgelegd door de kerk en er zijn duizenden mensen die niets durven aan te nemen dat in strijd zou zijn met hun geloofsbelijdenis of met de algemeen aanvaarde leer van hun kerk, ook al staat het nog zo duidelijk in de Bijbel.
Ondanks het feit dat de Bijbel herhaaldelijk waarschuwt voor dwaalleraren, zijn velen bereid hun ziel op deze manier aan de geeste­lijkheid te verkopen. Zo zijn er in de verschillende kerken duizenden gelovigen die hun geloof uitsluitend steunen op het leergezag van hun godsdienstige leiders. Ze schenken bijna geen aandacht aan de leer van Christus en stellen een onvoorwaardelijk vertrouwen in de woor­den van de predikanten. Maar zijn predikanten onfeilbaar? Hoe kun­nen we onze ziel aan hun leiding toevertrouwen als we niet aan de hand van Gods Woord hebben kunnen vaststellen dat ze lichtdragers zijn. Door een gebrek aan moed om de platgetreden paden van de we­reld te verlaten, lopen velen achter geleerde mensen aan, en daar ze geen zin hebben om zelfde Bijbel te bestuderen, worden ze voor al­tijd vastgeketend met de boeien van de dwaling. Ze weten dat de waarheid voor deze tijd duidelijk in de Bijbel wordt uiteengezet en ze zien dat de verkondiging ervan gepaard gaat met de kracht van de Heilige Geest. En toch keren ze zich door het verzet van de geestelijk­heid af van het licht. Hoewel deze misleide mensen verstandelijk en moreel overtuigd zijn, durven ze geen andere ideeën te hebben dan hun predikant en zo worden hun persoonlijk oordeel en hun eeuwig heil opgeofferd aan het ongeloof, de hoogmoed en de vooroordelen van derden.

Satan gebruikt vele middelen om zijn gevangenen door menselijke invloed aan zich te binden. Talloze mensen brengt hij onder zijn macht door hen met de zilveren koorden van de liefde vast te binden aan de vijanden van het kruis van Christus. Of deze binding nu be­staat met ouders, kinderen, echtgenoot of echtgenote, of met de maat­schappij, het resultaat is altijd hetzelfde. De tegenstanders van de waarheid gebruiken hun gezag om het geweten aan banden te leggen en de mensen die onder hun invloed staan, hebben niet genoeg moed of zijn niet onafhankelijk genoeg om de stem van hun geweten te vol­gen.

De waarheid en de heerlijkheid van God zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Mensen die de Bijbel kennen, kunnen God onmo­gelijk eren door dwaalleringen. Velen beweren dat het niet zo belang­rijk is wat ze geloven, als ze er maar voor zorgen dat er niets valt aan te merken op hun leven. Maar ze vergeten dat hun leven de uitdruk­king is van hun geloof. Als het licht en de waarheid binnen ons bereik zijn en wij ze niet willen zien of horen, maken wij geen gebruik van een groot voorrecht en verkiezen we de duisternis boven het licht.

"Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood" (Spreuken 16:25).

Onwetendheid is geen verontschul­diging voor dwaling of zonde wanneer men alle kansen heeft om Gods wil te kennen. Iemand is op reis en komt op een kruispunt. Een wegwijzer geeft de verschillende richtingen aan. Als hij geen reke­ning wenst te houden met de wegwijzer en de weg inslaat die hem de juiste toeschijnt, dan mag hij nog zo oprecht zijn, maar hij zal naar alle waarschijnlijkheid ontdekken dat hij op de verkeerde weg is.

God heeft ons zijn Woord gegeven om zijn richtlijnen te leren ken­nen en om te weten wat Hij van ons verlangt. Toen de wetgeleerde tot Jezus kwam en Hem vroeg: „Meester wal moet ik doen om het eeu­wige leven te beerven?" Wees de Heiland hem op de Schrift met de woorden: „Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest Gij?" Onwe­tendheid zal jong noch oud verontschuldigen en niemand ontslaan van de straf die staat op de overtreding van Gods wet omdat iedereen een getrouwe uiteenzetting heeft van die wet en van haar beginselen en eisen. Goede bedoelingen volstaan niet. Het is niet voldoende als ie­mand doet wat hij juist acht of wat de predikant als juist beschouwt. De redding van zijn leven staat op het spel en hij moet de Bijbel zelf onderzoeken. Hij mag nog zoveel van iets overtuigd zijn en nog zo­veel vertrouwen stellen in de kennis van een predikant, toch is dat niet het fundament waarop hij moet bouwen. Hij heeft een kaart die elke richting op de weg naar de hemel aanduidt en hoeft dus niets te raden,

Het is de eerste en hoogste plicht van elk redelijk denkend wezen de waarheid uit de Bijbel te leren kennen om daarna in het licht te wandelen en anderen aan te moedigen zijn voorbeeld te volgen. We zouden elke dag de Bijbel ernstig moeten onderzoeken, elke gedachte moeten overdenken en de ene tekst met de andere vergelijken. We moeten met Gods hulp persoonlijk onze standpunten vormen, want we zullen persoonlijk rekenschap voor God dienen af te leggen.

De waarheden die in de Bijbel zo duidelijk naar voren komen, zijn in twijfel getrokken en in duisternis gehuld door geleerden die met een schijn van grote wijsheid verkondigen dat de Bijbel een mystieke, geheime, geestelijke betekenis heeft die in de gebruikte taal niet tot uiting komt. Dit zijn dwaalleraren.
Jezus heeft tot zulke mensen ge­zegd:

„Gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods" (Marcus 12:24).

De taal van de Bijbel dient letterlijk te worden begrepen, ten­zij er een symbool of beeldspraak is gebruikt. Christus heeft de belof­te uitgesproken:

„Indien iemand diens (Gods) wil doen wil, zal hij van deze leer weten" (Johannes 7:17).

Als de mensen wilden aanne­men wat er in de Bijbel staat, als er geen dwaalleraren waren om ze te misleiden en in verwarring te brengen, zou er een werk worden ge­daan dat de engelen zou verblijden en dat duizenden en nog eens dui­zenden die nu nog in dwaling ronddolen, zou toevoegen aan de kudde van Christus.

Wij moeten bij het onderzoek van de Bijbel ons verstand en ons denkvermogen volledig inzetten om door te dringen tot de diepten Gods voor zover dat voor sterfelijke wezens mogelijk is. Toch mogen we niet vergeten dat de geest van de ware bijbelonderzoeker wordt gekenmerkt door de leergierigheid en onderdanigheid van een kind. Moeilijke bijbelteksten kunnen nooit worden benaderd met de metho­den die worden gebruikt om wijsgerige problemen op te lossen. Wij mogen de Bijbel niet bestuderen met de zelfingenomenheid waarmee zovelen de wetenschap beoefenen, maar we moeten in nederigheid en afhankelijkheid lot God komen en er oprecht naar verlangen zijn wil te leren kennen. We moeten onze geest volledig openstellen om ken­nis te ontvangen van de grote IK BEN, anders zullen boze engelen onze geest zó verblinden en ons hart zó verharden dat de waarheid geen indruk op ons zal maken.

Veel bijbelgedeelten die volgens de geleerden een verborgenheid zijn of als onbelangrijk worden bestempeld en gewoon worden over­geslagen, bevatten woorden van troost en vermaning voor hem die in de school van Christus is onderwezen. Eén van de redenen waarom veel theologen Gods Woord zo slecht begrijpen is het feit dat zij hun ogen sluiten voor waarheden die ze niet in de praktijk willen brengen. Het begrijpen van de bijbelse waarheid hangt niet zozeer af van het verstand waarover men beschikt als wel van de oprechtheid en het vu­rige verlangen naar gerechtigheid.

De Bijbel moet altijd biddend worden onderzocht. Alleen de Heili­ge Geest kan ons het belang doen inzien van de dingen die men mak­kelijk kan begrijpen en Hij kan voorkómen dat we moeilijk te vatten waarheden gaan verdraaien. Het is de taak van de hemelse engelen onze harten voor te bereiden om het Woord van God zó te begrijpen dat we bekoord worden door zijn schoonheid, vermaand worden door zijn waarschuwingen of bezield en gesterkt worden door zijn beloften. Het gebed van de Psalmist,

“Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen uit uw wet" Psalm 119:18,

zou ook het onze moeten worden. Verzoekingen schijnen vaak zo onweerstaanbaar om­dat hij die wordt verzocht zich Gods beloften niet onmiddellijk voor de geest kan halen om Satan te bestrijden met de wapens van de Schrift, daar hij zijn gebedsleven en zijn bijbelstudie zo schromelijk heeft verwaarloosd. De engelen scharen zich echter rondom hen die zich in de hemelse dingen willen laten onderwijzen. Wanneer ze er dringend behoefte aan hebben, zullen ze hun de waarheden die ze no­dig hebben in herinnering brengen en „als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des HEREN de banier tegen hem oprichten" (Jesaja 59:19, Statenvertaling).

Jezus had zijn discipelen beloofd:

„De Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te bin­nen brengen al wat Ik u gezegd heb" (Johannes 14:26).

Maar als wij willen dat Gods Geest ons de woorden van Jezus op het kritieke ogen­blik te binnen brengt, moeten we ze van tevoren in onze geest opne­men. David heeft gezegd:

„Ik berg uw Woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige" (Psalm 119:11).

Wie zijn eeuwig leven op prijs stelt, moet op zijn hoede zijn voor twijfel. De aanvallen zullen juist op de grondwaarheden worden ge­richt. Het is onmogelijk buiten het bereik van de spot, de drogredenen en de arglistige en verderfelijke leer van het moderne ongeloof te blij­ven. Satan past zijn verleidingen aan voor alle klassen. De minst ont­wikkelden valt hij aan met spot en hoon, terwijl hij de meer ontwik­kelden tegemoet treedt met wetenschappelijke bezwaren en filosofische beschouwingen die wantrouwen en minachting voor de Bijbel moeten doen ontstaan. Zelfs jonge mensen met weinig ervaring durven al te twijfelen aan bepaalde basisbeginselen van het christen­dom. Dit ongeloof onder de jeugd oefent, hoe oppervlakkig het ook is, toch zijn invloed uit. Velen gaan daardoor spotten met het geloof van hun ouders en smaden de Geest der genade. (Hebreeën 10:29).
Velen die tot eer van God en tot zegen voor de wereld zouden kunnen leven, zijn vergiftigd door de onreinheid van het ongeloof. Alle men­sen die hun vertrouwen stellen in de aanmatigende conclusies van de menselijke rede en zich inbeelden dat ze verborgenheden kunnen ont­sluieren en tot de waarheid kunnen doordringen zonder de hulp van Gods wijsheid, zitten al gevangen in de strikken van Satan.

We leven in het plechtigste tijdperk van de wereldgeschiedenis. Heel binnenkort valt de beslissing over het lot van de miljoenen be­woners van deze aarde. Ons eeuwig heil en de zaligheid van andere mensen hangt af van de weg die we nu inslaan. Wij moeten ons laten leiden door de Geest der waarheid. Elke volgeling van Christus moet zich in alle ernst afvragen: “Here, wat wilt Gij dat ik doe?" Wij moe­ten ons voor de Here verootmoedigen onder vasten en bidden en ons vaak verdiepen in zijn Woord, vooral met betrekking tot de gebeurte­nissen rond het oordeel. We moeten persoonlijk vertrouwd raken met de dingen Gods. Wij hebben geen minuut te verliezen. Gebeurtenis­sen van levensbelang spelen zich rondom ons af. Wij staan op Satans betoverde grond. Slaapt niet, wachters op Gods muren, want de vij­and ligt op de loer: hij zal zich zodra u lauw of traag wordt op u wer­pen en u tot zijn prooi maken.

Velen maken zich allerlei illusies over de manier waarop God hun toestand beoordeelt. Ze zijn er trots op dat ze bepaalde verkeerde din­gen niet hebben gedaan en denken niet aan de goede daden die God van hen verlangt, maar die ze ook niet gedaan hebben. Het is niet vol­doende als men een boom is in Gods hof. Men moet aan Gods ver­wachtingen beantwoorden door vrucht te dragen. God zal iedereen re­kenschap vragen van al het goede dat hij door zijn genade had kunnen doen en dat hij toch niet gedaan heeft. In de boeken des hemels staan ze opgetekend als onnutte dienstknechten. Toch is zelfs het geval van deze groep mensen niet hopeloos, want de lankmoedige Liefde pleit nog steeds voor hen die Gods barmhartigheid hebben versmaad en zijn genade hebben verworpen.

„Daarom heet het: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt (...), u de gelegenheid ten nutte ma­kende, want de dagen zijn kwaad" (Efeziërs 5:14-16).

In de tijd der beproeving zullen zij die Gods Woord tot hun levensgids hebben gemaakt, herkenbaar zijn. In de zomer is er geen verschil tussen de altijd-groene bomen en de andere, maar wanneer de herfst-stormen komen, blijven de altijd-groene bomen onveranderd, terwijl de andere bomen hun bladeren laten vallen.

Op dit ogenblik is er mis­schien geen verschil te zien tussen ontrouwe en ware christenen, maar binnenkort zal het verschil duidelijk merkbaar worden. Wanneer er straks tegenstand komt en fanatisme en onverdraagzaamheid de kop weer opsteken, wanneer er weer vervolgingen losbarsten, zullen de meelopers en de huichelaars wankelen en hun geloof verliezen, maar de ware christenen zullen staan als een rots in de branding, met meer geloof en hoop dan in de dagen van voorspoed.

De Psalmist zegt:

“Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters, want uw getuigenissen zijn mij tot overdenking". “Uit uw bevelen heb ik inzicht ontvangen; daarom haat ik elk leugenpad" (Psalm 119:99,104).

“Welzalig de mens die wijsheid vindt". „Hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen" (Spreuken 3:13; Jeremia 17:8).

(Grote Conflict, - E.G.White)

zondag 7 mei 2023

het spiritisme

Prediker 9:10 Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat.


Het werk van de heilige engelen dat in de Bijbel wordt beschreven, is een voortreffelijke waarheid die elke volgeling van Christus hoop geeft. Maar de bijbelse leer over dit onderwerp is verduisterd en vervormd door de dwalingen van de populaire theologie. De leer van de natuurlijke onsterfelijkheid der ziel, die in feite aan de heidense wijsbegeerte is ontleend en tijdens de duisternis van de grote afval in de christelijke geloofsleer is opgenomen, heeft de duidelijke waarheid van de Bijbel dat de doden niets weten gewoon verdrongen. Zeer velen geloven nu dat de geesten van de doden „de dienende geesten" zijn „die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven."

Ze geloven dit ondanks de verklaringen van de Bijbel, die zegt dat de engelen al bestonden en betrokken waren bij de geschiedenis der mensheid voordat er zelfs maar één mens gestorven was.

De leer dat de mens na de dood een bewust leven leidt en vooral het geloof dat de geesten van de doden terugkeren om de levenden te dienen, heeft de weg bereid voor het moderne spiritisme. Als de doden in de tegenwoordigheid van God en van de heilige engelen worden toegelaten en oneindig meer weten dan vroeger toen ze nog op aarde waren, waarom zouden ze dan niet naar de aarde kunnen terugkeren om de levenden te onderrichten? Als de geesten van de doden rondom hun vrienden op aarde zweven, zoals de populaire theologen beweren, waarom zouden ze dan niet met hen in contact mogen treden om hen te waarschuwen voor het kwaad of om hen te troosten in hun verdriet? Hoe kunnen zij die geloven in een bewustzijn na de dood iets verwerpen dat ze beschouwen als goddelijk licht dat wordt meegedeeld door verheerlijkte geesten? Satan kan dit communicatiemiddel, dat als heilig wordt beschouwd, gebruiken om zijn doelstellingen te verwezenlijken. De gevallen engelen die hem op zijn wenken bedienen, verschijnen als boodschappers uit de geestenwereld. Terwijl hij zogenaamd de levenden in contact brengt met de doden, oefent de vorst van het kwaad een betoverende invloed uit op hun geest.
Satan kan de gedaante van hun gestorven vrienden voor de mensen doen verschijnen. De vervalsing is volmaakt: de bekende trekken, de woorden en de stem worden buitengewoon nauwkeurig nagebootst. Velen vinden troost in de verzekering dat hun geliefden de hemelse gelukzaligheid smaken en volgen „dwaalgeesten en leringen van boze geesten," zonder dat zij zich van enig gevaar bewust zijn.


Wanneer Satan hen heeft overtuigd dat de doden inderdaad terugkeren om met hen te spreken, laat hij ook andere mensen verschijnen die onvoorbereid in het graf zijn gedaald. Die beweren dan dat ze gelukkig zijn in de hemel en dat ze er zelfs hoge functies bekleden. Zo wordt de dwaling dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen rechtvaardigen en goddelozen op grote schaal verspreid. De zogenaamde bezoekers uit de geestenwereld geven soms raad en waarschuwingen die juist blijken te zijn.
Wanneer de mensen hen beginnen te vertrouwen, gaan ze over tot het verkondigen van leerstellingen die het geloof in de Bijbel helemaal ondermijnen. Terwijl ze de indruk wekken dat ze echt belangstelling hebben voor het welzijn van hun vrienden op aarde, suggereren ze de gevaarlijkste dwalingen. Het feit dat ze enkele dingen zeggen die waar zijn, en soms ook de toekomst kunnen voorspellen, geeft aan hun woorden een schijn van betrouwbaarheid. Zo nemen talloze mensen hun dwalingen zeer gemakkelijk aan en beschouwen die als vanzelfsprekend, alsof het hier ging om de heiligste waarheden van de Bijbel. Gods wet wordt aan de kant gezet, de Geest der genade wordt versmaad en het bloed van het verbond wordt als iets onheiligs beschouwd. De geesten loochenen de godheid van Christus en plaatsen zichzelf op dezelfde hoogte als de Schepper. Zo zet de grote opstandeling zijn strijd tegen God, die in de hemel begon en al bijna zesduizend jaar op aarde wordt gevoerd, voort in een andere vorm.

Velen beschouwen spiritistische verschijnselen als bedrog of als een handigheid van het medium Het is inderdaad waar dat bedrog vaak doorgaat voor een echte verschijning. Toch zijn er ook onmiskenbare uitingen van bovennatuurlijke kracht geweest.
Het geheimzinnig geklop uit de begintijd van het moderne spiritisme was niet het resultaat van menselijke handigheid of sluwheid, maar was wel degelijk het werk van boze geesten die daardoor één van de meest rampzalige misleidingen hebben ingevoerd. Velen zullen in de valstrik lopen omdat ze denken dat het spiritisme slechts menselijk bedrog is. Wanneer ze verschijnselen zullen zien die ze wél als bovennatuurlijk moeten beschouwen, zullen ze zich laten misleiden en die aanvaarden als de grote kracht Gods.

Deze mensen houden geen rekening met de uitspraken van de Schrift over de wonderen die Satan en zijn medewerkers hebben gedaan. Door satanische kracht konden de tovenaars van Farao het werk van God nabootsen. Paulus zegt dat vóór de wederkomst van Christus er weer zulke uitingen van satanische kracht zullen zijn. De wederkomst van Christus zal worden voorafgegaan door „de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende ongerechtigheid." (2 Tessalonicenzen 2:9,10). De apostel Johannes zegt in zijn beschrijving van de duivelse kracht die zich in de eindtijd zal openbaren: „En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen." (Openbaring 13:13,14). In deze tekst wordt niet alleen bedrog voorzegd. De mensen worden misleid door de wonderen waartoe de medewerkers van Satan inderdaad in staat zijn en niet door de dingen waartoe ze in staat beweren te zijn.

De vorst van de duisternis, die zijn intelligentie al zó lang gebruikt om te misleiden, past zijn verleidingen met grote handigheid aan voor mensen uit alle klassen en in alle omstandigheden. Aan ontwikkelde en beschaafde mensen biedt hij het spiritisme aan in zijn verfijnde, intellectuele vorm en slaagt er op die manier in velen in zijn val te lokken. De apostel Jacobus zegt over de wijsheid van het spiritisme: zij is „niet de wijsheid, die van boven komt, maar zij is aards, ongeestelijk, duivels." (Jacobus 3:15).

De aartsbedrieger houdt dit echter verborgen wanneer het hem past. Hij die in de woestijn der verzoeking aan Christus kon verschijnen, bekleed met de glans van de hemelse serafs, komt tot de mensen in de meest aantrekkelijke gedaante: als een engel des lichts. Hij maakt zich aantrekkelijk voor het verstand door zijn verheven onderwerpen; hij werkt op de verbeelding door de zinnen in verrukking te brengen; hij doet een beroep op de gevoelens door zijn welsprekende uiteenzettingen over de liefde. Hij prikkelt de verbeelding tot een hoge vlucht en brengt de mensen ertoe zich zó op hun eigen wijsheid te beroemen dat ze God in hun hart verachten. Dit machtige wezen, dat de Verlosser der wereld naar een zeer hoge berg kon brengen en al de koninkrijken van de aarde en hun heerlijkheid aan Christus' ogen kon laten voorbijgaan, zal de mensen zijn verleidingen voorspiegelen op een wijze die de zinnen van allen die niet door Gods kracht worden beschermd in verwarring zal brengen.

Satan misleidt de mensen in onze tijd precies zoals hij Eva in de hof van Eden heeft verleid: door vleierij, door hun verlangen naar verboden kennis te prikkelen, door hen aan te zetten tot zelfverheerlijking. Door deze zonden is hij zelf gevallen en hij wil de ondergang van de mens op dezelfde manier bereiken: „Gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad," had hij gezegd. (Genesis 3:5). Het spiritisme leert dat „de mens het schepsel van de vooruitgang is; de mens moet vanaf zijn geboorte tot in alle eeuwigheid opgroeien tot de Godheid." „Iedere geest moet zichzelf oordelen, en geen ander."

„Het oordeel zal rechtvaardig zijn omdat men over zichzelf oordeelt... De troon is binnen in u." Een spiritistisch leider zei eens toen zijn geestelijk bewustzijn" begon te ontwaken: „Mijn medemensen waren allen niet-gevallen halfgoden." Een andere beweert: „Elk goed en volmaakt wezen is Christus."

Zo heeft Satan in plaats van de gerechtigheid en volmaaktheid van de oneindige God - het ware voorwerp van aanbidding - en in plaats van de volmaakte rechtvaardigheid van zijn wet - de ware maatstaf voor hetgeen de mens kan bereiken - de zondige, dwalende natuur van de mens gesteld als het enige voorwerp van aanbidding, de enige grond voor het oordeel en de enige maatstaf voor het karakter. Dit is vooruitgang, maar niet naar boven, wèl naar beneden.

Het is een wet van het geestelijk en intellectueel leven dat wij door aanschouwen worden veranderd. De geest past zich geleidelijk aan aan de voorwerpen waarop hij zich concentreert. De geest wordt zoals datgene wat hij liefheeft en waarvoor hij eerbied heeft. De mens zal nooit uitstijgen boven zijn eigen maatstaf van reinheid, goedheid of waarheid. Wanneer het eigen-ik het hoogste ideaal is, zal hij nooit iets hogers bereiken, maar steeds dieper wegzinken. Alleen Gods genade kan de mens verheffen. Als de mens aan zichzelf wordt overgelaten, zal hij onvermijdelijk bergafwaarts gaan.

De losbandigen, de genotzoekers en de zinnelijke naturen leren het spiritisme in een minder subtiele gedaante kennen dan de mensen die beschaafder zijn en op een hoger intellectueel peil staan. In zijn grovere vormen vinden ze datgene wat meer in overeenstemming is met hun neigingen. Satan bestudeert alles wat wijst op de zwakheid van de menselijke natuur, hij let op de zonden waartoe elk mens afzonderlijk geneigd is en zorgt er dan voor dat er meer dan genoeg kansen zijn om deze neiging tot het kwaad te bevredigen. Hij verleidt de mensen tot onmatigheid in dingen die op zichzelf wel geoorloofd zijn.

Door hun gebrek aan zelfbeheersing verzwakken ze echter hun lichamelijke, verstandelijke en zedelijke krachten. Duizenden heeft hij al in het verderf gestort en doet dat nog altijd omdat ze zelf toegeven aan hun hartstochten en op die manier hun eigen wezen verdierlijken. Om de kroon op zijn werk te zetten, verkondigt hij door bemiddeling van de geesten „dat ware kennis de mens boven elke wet stelt," „dat wat er is, goed is;" „dat God niet veroordeelt" en „dat alle zonden die zijn bedreven, onschuldig zijn." Wanneer de mensen er op deze manier toe gebracht worden te geloven dat hun begeerte de hoogste wet is, dat vrijheid gelijk staat met losbandigheid en dat de mens alleen aan zichzelf rekenschap moet afleggen, hoeven we ons er niet over te verwonderen dat verdorvenheid en zedenbederf overal welig tieren.

Ontelbare mensen nemen gretig de leer aan die hun toestaat de ingevingen van hun zinnelijk hart te volgen. De begeerten krijgen vrij spel omdat de teugels van de zelfbeheersing worden losgelaten. De verstandelijke en geestelijke vermogens worden onderworpen aan hun dierlijke neigingen en Satan sleept triomfantelijk duizenden mensen die zich volgelingen van Christus noemen in zijn net.

Maar niemand hoeft zich te laten misleiden door de bedrieglijke beweringen van het spiritisme. God heeft de wereld genoeg licht geschonken om de valstrik te kunnen ontdekken. Zoals reeds is aangetoond, is de theorie die ten
grondslag ligt aan het spiritisme in strijd met de duidelijke uitspraken van de Bijbel. De Bijbel zegt dat de doden niets weten, dat hun nagedachtenis is vergeten. Ze hebben geen deel aan iets dat onder de zon geschiedt en ze weten niets van de vreugde of het verdriet van hen die ze op aarde zo lief hadden.

Bovendien heeft God elk zogenaamd contact met de geesten van overledenen uitdrukkelijk verboden. In de dagen van de Hebreeën was er een groep mensen die net zoals de spiritisten van vandaag beweerden dat ze in contact konden treden met de doden. Maar de Bijbel zegt dat „de waarzeggende geesten," zoals deze bezoekers uit andere werelden worden genoemd, „geesten van duivelen" zijn. (Zie Numeri 25:1-3; Psalm 106:28; 1 Korintiërs 10:20; Openbaring 16:14).

God had de omgang met waarzeggende geesten een gruwel genoemd. Wie zich eraan schuldig maakte werd met de dood gestraft. (Leviticus 19:31; 20:27). In onze tijd wordt zelfs het woord „hekserij" met minachting uitgesproken. De bewering dat mensen contact kunnen hebben met boze geesten wordt als een fabel uit de donkere Middeleeuwen beschouwd. Maar het spiritisme dat honderdduizenden, ja zelfs miljoenen bekeerlingen maakt, dat doorgedrongen is in wetenschappelijke kringen, dat de kerken is binnengeslopen, dat aanvaard is in regeringskringen en zelfs in de paleizen van koningen - dit reusachtige bedrog is slechts een herleving in een nieuwe gedaante, van de vroeger veroordeelde en verboden zwarte kunst.

Als er geen ander bewijs was voor de ware aard van het spiritisme, zou het voor de christen al voldoende moeten zijn als hij wist dat de geesten geen onderscheid maken tussen rechtvaardigheid en zonde, tussen de edelste en zuiverste apostelen van Christus en de meest verdorven dienaren van Satan. Door zijn bewering dat de diepst gezonken mensen in de hemel zijn en daar hoge posities bekleden, verkondigt Satan aan de wereld: „Het doet er niet toe hoe verdorven je bent; het maakt niets uit of je gelooft of niet gelooft in God en de Bijbel. Leef er maar op los, zoals je zelf wil, je komt toch in de hemel." In feite verkondigen de spiritisten: „Ieder die kwaad doet, is goed in de ogen des HEREN en aan hen heeft Hij een welgevallen; waar is anders de God van het recht?" (Maleachi 2:17). Gods Woord zegt: „Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis." (Jesaja 5:20).

Deze misleidende geesten doen zich voor als apostelen, maar ze laten hen alles wat ze hier op aarde onder inspiratie van de Heilige Geest hebben geschreven, gewoon tegenspreken. Ze loochenen de goddelijke oorsprong van de Bijbel en ondermijnen op die manier het fundament van de hoop van de christen en doven het licht dat de weg naar de hemel aanwijst. Satan leert de wereld dat de Bijbel het resultaat is van menselijke verbeelding, een boek dat alleen goed genoeg is voor de mensheid in een lager ontwikkelingsstadium, dat nu niet ernstig moet worden genomen en gerust opzij kan worden gezet omdat het verouderd is. Hij zorgt dan wel voor spiritistische verschijnselen ter vervanging van Gods Woord. Dit is een techniek die hij volledig beheerst. Door dit middel kan hij de wereld laten geloven wat hij wil. Het Boek dat hem en zijn volgelingen zal veroordelen, plaatst hij op de achtergrond, precies waar hij het hebben wil. De Verlosser der wereld verlaagt hij tot een gewoon mens. Zoals de Romeinse soldaten, die de wacht hielden bij het graf van Jezus de leugen verspreidden die de priesters en oudsten hun in de mond hadden gelegd om de opstanding van Christus te loochenen, doen ook zij die in spiritistische verschijnselen geloven alsof er niets wonderbaarlijks is geweest in het leven van Jezus. Nadat zij op die manier geprobeerd hebben om Christus naar de achtergrond te verschuiven, vestigen ze de aandacht op hun eigen wonderen en beweren ze dat hun wonderen die van Christus verre overtreffen.

Het is een feit dat het spiritisme op dit ogenblik een gedaanteverwisseling ondergaat: het heeft een christelijk kleedje aangedaan en verbergt tegelijkertijd enkele van zijn meest verwerpelijke kenmerken. De mensen hebben echter al jaren zijn uitspraken en uitingen in gehoorzalen en in de pers kunnen horen en zien waardoor zij zijn ware aard goed kennen. Men kan zijn leer niet ontkennen of verbergen.
In zijn huidige vorm kan het spiritisme niet méér aanspraak op verdraagzaamheid maken dan vroeger en het is in feite gevaarlijker omdat de misleiding geraffineerder is. Terwijl het vroeger Christus en de Bijbel verwierp, beweert het nu allebei te aanvaarden. Maar de Bijbel wordt uitgelegd op een manier die in de smaak valt bij de niet-wedergeboren mens, terwijl zijn ernstige en belangrijke waarheden inhoudsloos gemaakt worden. Men noemt de liefde belangrijkste eigenschap van God, maar ze wordt gedegradeerd tot sentimentalisme, dat weinig onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Gods rechtvaardigheid, zijn afkeer van de zonde en de eisen van zijn heilige wet worden gewoon niet genoemd. Men leert de mensen de Tien Geboden als een dode letter beschouwen. Aantrekkelijke, betoverende fabeltjes leggen beslag op de zinnen en zetten de mensen ertoe aan de Bijbel te verwerpen als de bron van hun geloof. Christus wordt net als vroeger niet aanvaard, maar Satan heeft de mensen zó verblind dat ze het bedrog niet eens meer merken.


Er zijn maar weinig mensen die zich rekenschap geven van de misleidende kracht van het spiritisme en van het gevaar dat men loopt wanneer men onder zijn invloed komt. Velen houden zich ermee bezig om hun nieuwsgierigheid te bevredigen. Ze geloven er niet echt in en ze zouden huiveren als het tot hen doordrong dat ze zich eigenlijk aan de macht van de geesten overgeven. Maar ze wagen zich op verboden terrein en de machtige verdelger oefent zonder dat zij het willen zijn macht over hen uit. Als ze er eenmaal toe gebracht zijn hun geest aan zijn leiding te onderwerpen, houdt hij hen gevangen. Zij kunnen zich onmogelijk uit eigen kracht losmaken uit de betovering. Alleen de kracht van God, die wordt geschonken in antwoord op een oprecht gebed, kan deze verstrikte zielen bevrijden.
Allen die toegeven aan zondige karaktertrekken of opzettelijk een bepaalde zonde koesteren, lokken de verleiding van Satan uit. Zij maken zich los van God en van de beschermende zorg van zijn engelen. Wanneer de boze met zijn verleidingen komt, zijn ze weerloos en worden ze een gemakkelijke prooi. Zij die zich op deze manier onder zijn heerschappij stellen, beseffen niet wat er met hen zal gebeuren. Wanneer de verleider hun nederlaag heeft bewerkt, zal hij ze gebruiken om op hun beurt anderen in het verderf te storten.


De profeet Jesaja zegt: „En wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen - zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden (vragen)? Tot de wet en tot de getuigenis? Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad" (Jesaja 8:19,20). Als de mensen de waarheid over de natuur van de mens en de toestand van de doden, die zo duidelijk in de Bijbel worden uiteengezet, hadden aanvaard, zouden zij in de uitspraken en verschijningen van het spiritisme het werk van Satan, met al zijn krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen hebben gezien. Maar de mensen willen de vrijheid die het vleselijke hart zo dierbaar is niet prijsgeven en ze willen geen eind maken aan de zonde die zij zo graag koesteren en daarom sluiten ze hun ogen voor het licht, en leven verder zonder acht te slaan op de waarschuwingen, terwijl Satan hen in zijn netten verstrikt en zij zijn prooi worden. „Omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden (...) daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven." (2 Tessalonicenzen 2:10,11).


Wie zich tegen het spiritisme verzet, bestrijdt niet alleen de mensen, maar ook Satan en zijn engelen. Hij strijdt „tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in hemelse gewesten." Satan zal geen duimbreed wijken, tenzij hij wordt teruggedreven door de kracht van hemelse boodschappers. Gods volk moet hem net zoals Jezus tegemoet kunnen treden met de woorden: „Er staat geschreven." Satan kan nu net zoals in de dagen van Christus de Bijbel aanhalen en hij zal de Schrift verdraaien om zijn misleidingen kracht bij te zetten. Wie in deze gevaarlijke tijd stand wil houden, moet zelf begrijpen wat de Bijbel zegt.


Velen zullen worden geconfronteerd met geesten van duivelen die in de gedaante van overleden familieleden of vrienden verschijnen en de gevaarlijkste ketterijen verkondigen. Deze geesten zullen onze gevoelens van medeleven aanspreken en wonderen verrichten om hun beweringen geloofwaardiger te maken. Wij moeten klaar staan om ze te bestrijden met de bijbelse waarheid dat de doden niets weten en dat de verschijningen dus geesten van duivelen zijn.


Wij staan vlak voor „de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen." (Openbaring 3:10). Wie niet stevig staat in het geloof en daarvoor niet steunt op het Woord van God zal worden misleid en overwonnen.


Satan werkt met „allerlei verlokkende ongerechtigheid" om de mensen in zijn macht te krijgen en zijn misleidingen zullen hoe langer hoe meer toenemen. Hij kan zijn doel echter alleen bereiken als de mensen ingaan op zijn verzoekingen. Zij die oprecht zoeken naar de waarheid en ernaar streven hun leven door gehoorzaamheid te reinigen en hun uiterste best doen om zich voor te bereiden op de strijd, zullen in de God der waarheid een sterke verdediging vinden. „Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren," (vers 10), luidt de belofte van Christus. God zou eerder iedere engel uit de hemel zenden om zijn volk te beschermen dan dat Hij zou toelaten dat één mens die op Hem vertrouwt door Satan wordt overwonnen.


De profeet Jesaja beschrijft de vreselijke misleiding waarvan de goddelozen het slachtoffer zullen worden. Ze zullen zich veilig wanen voor de oordelen Gods en zeggen: „Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen." (Jesaja 28:15). Tot deze groep behoren zij die zich in hun hardnekkige onboetvaardigheid troosten met de verzekering dat de zondaren niet zullen worden gestraft, dat alle mensen, hoe verdorven ze ook zijn, in de hemel zullen komen om zoals Gods engelen te worden. Zij die de waarheid verwerpen die God heeft geschonken om de rechtvaardigen in de tijd der benauwdheid te beschermen en in plaats daarvan de leugens van Satan, dat wil zeggen de misleidende beloften van het spiritisme, aannemen, zijn volop bezig een verbond met de dood te sluiten en een verdrag met het dodenrijk te maken.


De blindheid van onze medemensen is gewoon onvoorstelbaar. Duizenden verwerpen het Woord van God omdat ze er zogenaamd niet in kunnen geloven, maar ze nemen de misleidingen van Satan wel vol vertrouwen aan. Twijfelaars en spotters hekelen de mensen die ijveren voor het geloof van de profeten en apostelen, en drijven de spot met de plechtige verklaringen van de Bijbel over Christus, het verlossingsplan en de vergelding die zal komen over hen die de waarheid verwerpen. Ze doen alsof ze erg veel medelijden hebben met de mensen die z6 bekrompen, simplistisch en bijgelovig zijn dat ze de eisen van God erkennen en de geboden van zijn wet gehoorzamen. Ze leggen zoveel zelfverzekerdheid aan de dag en doen alsof ze inderdaad een verbond met de dood hebben gesloten en met het dodenrijk een verdrag hebben gemaakt - alsof ze een onneembare en ondoordringbare verschansing tussen zichzelf en de wraak van God hadden opgeworpen. Niets kan ze vrees inboezemen. Ze hebben zich z6 volkomen aan de verleider overgegeven, ze zijn zó nauw met hem verbonden en ze zijn zó sterk doordrongen van zijn geest, dat ze niet in staat zijn en ook niet geneigd zijn zich uit zijn strikken los te maken.


Satan heeft zich lang voorbereid op zijn laatste poging om de wereld te misleiden. Het fundament van zijn werk werd gelegd toen hij Eva in de hof van Eden verzekerde: „Gij zult geenszins sterven." „Ten dage, dat gij daarvan eet, zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad." (Genesis 3:4,5). Geleidelijk heeft hij de weg gebaand voor zijn meesterstuk der verleiding: het spiritisme. Hij heeft zijn plannen nog niet helemaal uitgevoerd, maar dat zal wel gebeuren wanneer zijn tijd bijna helemaal voorbij is. De profeet heeft gezegd:„En ik zag (...) drie onreine geesten komen, als kikvorsen... het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God." (Openbaring 16:13,14). De gehele wereld zal meegesleept worden in de gelederen van deze misleiding, maar zij die bewaard worden door de kracht van God en door het geloof in zijn Woord zullen ontkomen. De mensen laten zich snel in slaap sussen door een gevoel van zekerheid. Dit zal hun noodlottig worden en ze zullen pas uit hun slaap wakker schrikken wanneer Gods gramschap wordt uitgestort.


God heeft gezegd: „En Ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen. Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden." (Jesaja 28:17,18).