zondag 26 maart 2023

satans valstrikken

Genesis 3:1 De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die de HEERE God gemaakt had; en hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat God gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof?



De grote strijd tussen Christus en Satan die nu al bijna zesduizend jaar duurt, zal binnenkort afgelopen zijn. Satan verdubbelt echter zijn inspanningen om het werk van Christus ten gunste van de mensen tegen te werken. Hij wil zielen in zijn strikken vangen en de mensen in duisternis en onboetvaardigheid houden tot het hogepriesterlijk werk van Christus voorbij is en er geen verzoening meer mogelijk is voor de zonde.

Wanneer de mensen geen bijzondere inspanning doen om zich tegen zijn macht te verzetten, en onverschilligheid hoogtij viert in kerk en wereld, maakt Satan zich daar helemaal niet druk om, want er is dan geen gevaar dat hij de mensen die hij naar believen gevangen houdt, zal verliezen. Wanneer echter de aandacht wordt bepaald bij dingen van eeuwig belang en de mensen zich gaan afvragen: „Wat moeten wij doen om gered te zijn," is hij er direct bij: hij probeert zijn krachten te meten met die van Christus en wil de invloed van de Heilige Geest tegenwerken.
De Bijbel leert dat toen Gods engelen zich eens voor Hem kwamen stellen, ook Satan onder hen was. (Job 1:6 ). Hij was er niet om de eeuwige Koning hulde te brengen, maar om zijn eigen boosaardige plannen tegen de rechtvaardigen te bevorderen. Waar mensen vergaderen om God te aanbidden, is hij aanwezig om hetzelfde doel te bereiken. Hoewel men hem niet kan zien, werkt hij met alle ijver om de geesten van de mensen die zijn samengekomen te beheersen. Zoals een bekwaam legeraanvoerder maakt hij van tevoren zijn plannen op.
Wanneer hij ziet dat Gods boodschapper de Schrift onderzoekt, neemt hij nota van het onderwerp dat hij aan de mensen zal brengen. Hij gebruikt dan al zijn listen en sluwheid om de omstandigheden z6 te leiden dat de boodschap niet overkomt bij hen die hij juist op dát punt wil misleiden. Wie de waarschuwing het hardst nodig heeft kan door zaken niet aanwezig zijn of kan om een andere reden de woorden die voor hem „een geur ten leven" zouden zijn niet horen.
Ook ziet Satan dat Gods boodschappers soms gebukt gaan onder de geestelijke duisternis die de mensen omringt. Hij hoort hun oprechte gebeden om Gods genade en kracht, om een eind te maken aan onverschilligheid, onbezorgdheid en lauwheid. Dan ontplooit hij zijn activiteiten met nog grotere ijver. Hij verleidt de mensen zodat ze toegeven aan hun eetlust of aan een andere vorm van genotzucht. Hij stompt hun zinnen af, zodat ze de woorden die ze absoluut nodig hebben gewoon niet horen.

Satan weet heel goed dat iedereen die hij ervan kan overtuigen om zijn gebedsleven en de studie van de Bijbel te verwaarlozen het slachtoffer van zijn aanvallen zal worden. Daarom verzint hij alle mogelijke listen om de geest te boeien. Er zijn altijd mensen geweest die wel doen alsof ze godvruchtig zijn maar intussen karakterfouten of dwalingen proberen te ontdekken bij degenen met wie ze het niet eens zijn, terwijl ze er zelf niet toe komen de waarheid te zoeken. Deze mensen zijn Satans beste medewerkers. Er zijn veel aanklagers van de broeders en zij zijn altijd actief wanneer God aan het werk is en zijn boodschappers Hem oprecht trouw zijn. Zij stellen de woorden en daden van de mensen die de waarheid liefhebben en gehoorzamen verkeerd voor. Ze zullen de volgelingen van Christus die de meeste ernst, ijver en zelfverloochening tonen, afschilderen als bedriegers of bedrogenen. Ze spannen zich in om de motieven van elke oprechte en goede daad verkeerd voor te stellen, verdachtmakingen te uiten en achterdocht te wekken bij mensen die geen ervaring hebben. Op alle mogelijke manieren zullen zij alles wat rein en rechtvaardig is, proberen voor te stellen als onrein en onrechtvaardig.
Maar niemand hoeft zich te laten misleiden. Men kan makkelijk vaststellen wiens kinderen zij zijn, wiens voorbeeld zij volgen en wiens werk zij doen. „Aan hun vruchten zult gij hen kennen." (Matteüs 7:16). Hun doen en laten lijkt op dat van Satan, de giftige lasteraar, „de aanklager van onze broeders". (Openbaring 12:10).

De aartsbedrieger heeft veel medewerkers die klaar staan om alle mogelijke dwalingen ingang te doen vinden ten einde de mensen te verstrikken. Zijn ketterijen zijn aangepast aan de verschillende smaken en aan het verstand van hen die hij wil vernietigen. Hij wil onoprechte, niet wedergeboren mensen in de gemeente binnenloodsen, die twijfel en ongeloof zaaien en iedereen die graag Gods werk vooruit ziet gaan en ook persoonlijk vooruit wil komen, hinderen. Velen die niet echt in God en zijn Woord geloven, nemen toch sommige beginselen van de waarheid aan, noemen zich christenen en kunnen op die manier hun eigen dwalingen voor bijbelse leerstellingen laten doorgaan.
De bewering dat het er niet op aan komt wat men gelooft, is één van de misleidingen waar Satan de beste resultaten mee bereikt. Hij weet dat wanneer de waarheid in liefde wordt ontvangen de ziel wordt geheiligd. Daarom is hij er voortdurend op uit de waarheid te vervangen door valse theorieën, fabels en „een ander evangelie". Al vanaf het begin hebben Gods ware dienstknechten zich gekant tegen dwaalleraren, die niet alleen immoreel waren, maar ook leugens verkondigden die het geestelijk leven ondermijnden. Elia, Jeremia en Paulus verzetten zich onverschrokken en vastberaden tegen degenen die de mensen van Gods Woord deden afdwalen. De vrijzinnigheid, die geen enkel belang hecht aan de juiste geloofspunten, vond geen genade bij deze heilige verdedigers van de waarheid.
De vage, hersenschimmige verklaring van de Schrift en de vele tegenstrijdige theorieën over het geloof die in de christelijke wereld de ronde doen, zijn het werk van onze grote tegenstander, die de geesten in verwarring wil brengen om te beletten dat ze de waarheid zouden ontdekken. De tweedracht en verdeeldheid onder de christelijke kerken zijn in belangrijke mate te wijten aan de algemeen gangbare gewoonte de Schrift te verdraaien om een geliefkoosde theorie te verdedigen.
In plaats dat de mensen Gods Woord in alle nederigheid onderzoeken om zijn wil te leren kennen, zijn velen slechts op zoek naar iets zonderlings of iets origineels.

Om dwalingen en onchristelijke praktijken te verdedigen, zullen sommige christenen schriftgedeelten uit hun verband rukken, door soms maar de ene helft van een vers als het bewijs van hun bewering aan te halen, terwijl de andere helft precies het tegenovergestelde zou aantonen. Met de listigheid van de slang verschansen ze zich achter uitspraken die geen verband met elkaar houden, maar die wèl hun zinnelijke begeerten bevredigen. Zo vervalsen velen opzettelijk het Woord van God. Anderen hebben een levendige verbeelding en leggen de beelden en symbolen van de Heilige Schrift uit volgens hun eigen grillige gedachten, terwijl ze maar weinig eerbied kunnen opbrengen voor het beginsel dat de Bijbel zichzelf moet verklaren. Ze laten dan hun eigen wilde fantasieën voor bijbelse leerstellingen doorgaan.

Wanneer men de Schrift gaat onderzoeken zonder eerst naar God op te zien in gebed en zonder een nederige, open geest zullen zowel de eenvoudigste en duidelijkste als de moeilijkste schriftgedeelten verwrongen worden weergegeven. De pauselijke leiders zoeken juist die schriftgedeelten uit die hun doel het best dienen, geven er een verklaring aan die hun het best past en leren die dan aan de mensen, terwijl ze hun gelovigen tegelijkertijd het recht ontzeggen de Bijbel zelf te onderzoeken om de daarin geopenbaarde waarheden zelf te begrijpen. De mensen hebben het recht op de volledig Bijbel, van begin tot eind. Als de leer van de Bijbel op zo'n vreselijke manier wordt vervalst, is het beter dat ze helemaal geen bijbelonderricht krijgen.

De Bijbel is bedoeld als een gids voor allen die de wil van hun Schepper willen leren kennen. God heeft de mensen het vaste profetische woord gegeven. De engelen en Christus zijn aan Daniel en Johannes bekend komen maken wat spoedig zou gebeuren. Geen van de belangijke onderwerpen in verband met onze zaligheid zijn in een waas van geheimzinnigheid gehuld. Ze zijn niet op zo'n manier geopenbaard dat ze iemand die oprecht naar waarheid zoekt, in verwarring kunnen brengen of kunnen misleiden. God heeft bij monde van de profeet Habakuk verklaard: „Schrijf het gezicht op en zet het duidelijk op tafelen, opdat men het in het voorbijlopen zal kunnen lezen." (Habakuk 2:2). Het Woord van God is duidelijk voor iedereen die het biddend onderzoekt. Iedereen die oprecht is, zal tot het licht der waarheid komen. „Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid." (Psalm 97:11). Geen enkele kerk kan in heiligheid groeien als haar leden niet naar waarheid speuren als naar verborgen schatten.
Bij de roep naar vrijzinnigheid worden de mensen blind gemaakt voor de listen van Satan, terwijl hij onafgebroken kan werken om zijn doel te bereiken. Wanneer hij erin slaagt de Bijbel door menselijke theorieën te verdringen, wordt Gods wet aan de kant gezet en komen de kerken in de slavernij van de zonde, terwijl ze zich vrij wanen.
Het wetenschappelijk onderzoek is voor velen een vloek geworden. God heeft een zee van licht over de wereld laten schijnen door ontdekkingen op het gebied van wetenschap en kunst. Maar zelfs de knapste geesten zullen bij hun pogingen om de samenhang tussen wetenschap en openbaring te ontdekken op een dwaalspoor worden gebracht als ze zich niet laten leiden door het Woord van God.
De kennis van de mens over stoffelijke en geestelijke dingen is onvolledig en onvolmaakt. Daarom slagen velen er niet in hun wetenschappelijke standpunten te verzoenen met de uitspraken van de Bijbel. Velen denken dat de theorieën en hypotheses die ze aannemen wetenschappelijke feiten zijn en menen dat ze Gods Woord kunnen toetsen aan de hand van „ten onrechte zo genoemde kennis." (1 Timoteus 6:20). De Schepper en zijn werken gaan het menselijke verstand te boven. Omdat zij deze werken niet door de „natuurwetten" kunnen verklaren, wordt de Bijbel als een onbetrouwbaar Boek beschouwd.

Wie twijfelt aan de betrouwbaarheid van de oud- en nieuwtestamentische boeken gaat heel vaak nog een stapje verder: hij gaat twijfelen aan het bestaan van God en kent „de natuur" een oneindige kracht toe. Wie eenmaal zijn anker heeft opgetrokken, zal zeker te pletter slaan op de rotsen van zijn eigen ongeloof. Zó dwalen velen van het geloof af en worden door de duivel verleid. De mensen hebben wijzer willen zijn dan hun Schepper. De menselijke filosofie heeft geheimenissen proberen te doorgronden en verklaren die in der eeuwigheid niet geopenbaard zullen worden. Als de mensen maar wilden onderzoeken en begrijpen wat God over Zichzelf en over zijn bedoelingen heeft geopenbaard, zouden zij zo'n inzicht krijgen in de heerlijkheid, majesteit en kracht van God dat ze zich bewust zouden worden van hun eigen nietigheid, en genoegen zouden nemen met hetgeen aan hen en aan hun kinderen geopenbaard is.
Het is één van Satans meesterwerken van bedrog dat hij de mensen bezighoudt met het speuren en gissen naar dingen die God niet heeft geopenbaard en volgens Hem ook niet geopenbaard hoeven te worden. Zó heeft Lucifer ook zijn plaats in de hemel verloren. Hij was ontevreden omdat alle geheimen van Gods bedoelingen niet aan hem waren toevertrouwd. Hij had helemaal geen belangstelling voor de dingen die wèl geopenbaard waren zodat hij zijn opdracht in de hoge functie die hem was toegekend, kon vervullen. Hij heeft dezelfde ontevredenheid doen ontstaan bij de engelen die onder zijn bevel stonden en veroorzaakte hun val. Nu probeert hij de geest van de mens met dezelfde gedachten vol te stoppen en wil hij hem ertoe aanzetten de uitdrukkelijke geboden van God te overtreden.

Zij die niet bereid zijn de duidelijke, scherp omlijnde waarheid van de Bijbel te aanvaarden, zijn voortdurend op Zoek naar aangename fabeltjes die het geweten sussen. Hoe minder deze leerstellingen verband houden met het geestelijk leven en hoe minder zelfverloochening en nederigheid ze vereisen, des te gretiger worden ze aanvaard. Zulke mensen verlagen hun intellectuele vermogens om hun vleselijke lusten te botvieren. Ze zijn te wijs in eigen ogen om de Bijbel met oprecht berouw en na een ernstig gebed om Gods leiding te onderzoeken. Daarom zijn ze niet beschermd tegen misleidingen. Satan staat altijd klaar om het verlangen van het hart te bevredigen en vervangt de waarheid door zijn bedrog. Op dezelfde manier heeft het pausdom macht over de geesten van de mensen kunnen uitoefenen. De protestanten gaan trouwens dezelfde weg op omdat ze de waarheid verwerpen, daar ze vinden dat ze een kruis moeten dragen als ze de waarheid volgen. Iedereen die het Woord van God verwaarloost en door gemakzucht en geschipper ernaar streeft om toch maar niet van de wereld te verschillen, zal de bijbelse waarheid opzij schuiven en allerlei verderfelijke ketterijen aannemen. Zij die opzettelijk de waarheid verwerpen, zullen elke denkbare dwaling aanvaarden.

Wie de ene misleiding verafschuwt, zal gretig een andere aannemen. Paulus spreekt over deze mensen „die de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden" en zegt: „En daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven, opdat allen worden geoordeeld, die de waarheid niet geloofd hebben, doch een welgevallen hebben gehad in de ongerechtigheid." (2 Tessalonicenzen 2:10-12). Als God ons zo'n waarschuwing heeft gegeven, moeten we toch wel op onze hoede zijn en nagaan welke leerstellingen wij aanvaarden.
De bedriegelijke leer en de misleidende wonderen van het spiritisme behoren tot de meest succesvolle middelen die de aartsbedrieger gebruikt. Hij doet zich voor als een engel des lichts en spreidt zijn netten waar men die het minst verwacht. Als de mensen het Woord van God wilden onderzoeken en God oprecht smeekten dat ze het zouden mogen begrijpen, zouden ze niet in de duisternis worden gelaten om verkeerde leerstellingen aan te nemen. Maar wanneer ze de waarheid verwerpen, worden ze een prooi van de misleiding.
Een andere gevaarlijke dwaling is de leerstelling die de godheid van Christus loochent en verklaart dat Christus niet bestond vóór Hij mens werd. Deze leer wordt aangenomen door veel mensen die zogenaamd in de Bijbel geloven. Toch druist deze theorie lijnrecht in tegen de duidelijke uitspraken van Christus over de verhouding tussen Hem en de Vader, over zijn goddelijk karakter en over zijn vóórbestaan. Men kan deze theorie alleen verdedigen door de Schrift op een volkomen ongeoorloofde manier geweld aan te doen. Deze leer doet niet alleen afbreuk aan de kijk van de mens op het verlossingswerk, maar ondermijnt ook
het geloof in de Bijbel als een openbaring van God. Dat maakt deze theorie des te gevaarlijker en maakt het ook moeilijker haar te weerleggen.

Wanneer de mensen de uitspraken van het door God ingegeven schriftwoord over de godheid van Christus verwerpen, wordt elke discussie over dit punt zinloos, want men zal hen met geen enkel argument, hoe overtuigend het ook is, kunnen overtuigen. „Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is." (1 Korintiërs 2:14). Niemand die deze dwaling aanneemt, kan zich een juist beeld vormen van het karakter en de opdracht van Christus of een juiste kijk hebben op het verlossingplan.
Er is nog een verraderlijke en verderfelijke dwaling die heel snel terrein wint: de opvatting dat Satan geen persoonlijk wezen is. De aanhangers van deze theorie menen dat die naam in de Bijbel alleen gebruikt wordt om de boze gedachten en begeerten van de mens aan te duiden.
Vaak verkondigen predikanten van populaire kerken dat de wederkomst van Christus niets anders is dan zijn komst tot ieder mens op het ogenblik van zijn sterven. Dit is een misleiding die de mensen moet afleiden van Christus' persoonlijke wederkomst op de wolken des hemels. Satan verkondigt al jaren: „Zie, Hij is in de binnenkamer." (Matteiis 24:23-26). Tal van mensen zullen verloren gaan omdat ze dit bedrog hebben aangenomen.

Ook leert de wijsheid dezer wereld dat het gebed niet noodzakelijk is. Wetenschapsmensen beweren dat een gebed niet verhoord kan worden, „omdat het een inbreuk is op de bestaande wetten - een wonder, en wonderen bestaan niet." Ze zeggen ook: „In het heelal zijn er onveranderlijke wetten en God zal niets doen dat deze wetten opheft." Zo stellen ze God voor als Iemand die gebonden is door zijn eigen wetten - alsof de werking van Gods wetten een eind maakt aan de goddelijke vrijheid. Deze theorieën zijn in strijd met de uitspraken van de Bijbel. Hebben Christus en zijn apostelen geen wonderen verricht? Dezelfde barmhartige Heiland leeft vandaag nog en is nog even bereid naar het gebed van de gelovige te luisteren als toen Hij persoonlijk onder de mensen was. De natuurlijke wereld werkt samen met de bovennatuurlijke. Het is een onderdeel van Gods plan om zijn kinderen in antwoord op hun gebed datgene te schenken wat Hij ze niet zou hebben gegeven als ze er niet om hadden gevraagd.
Er zijn talloze verkeerde leerstellingen en hersenschimmige opvattingen in de christelijke kerken. Het is onmogelijk zich een idee te vormen van het kwaad dat voortvloeit uit het verzetten van één van de bakens die door Gods Woord zijn geplaatst. Zij die zich daaraan wagen, beperken zich gewoonlijk niet tot het verwerpen van één enkele waarheid. De overgrote meerderheid gaat door en verwerpt het ene beginsel na het andere tot ze uiteindelijk absoluut niets meer geloven.
De dwalingen van de populaire theologie hebben velen tot twijfelaars gemaakt, terwijl deze mensen anders misschien wel in de Bijbel zouden hebben geloofd. Zij kunnen onmogelijk leerstellingen aannemen die in strijd zijn met hun gevoel voor rechtvaardigheid, barmhartigheid en goedertierenheid. Daar deze leerstellingen als bijbels worden voorgesteld, weigeren zij de Bijbel als Gods Woord te aanvaarden.

Dat is nu juist wat Satan wil bereiken. Hij doet van alles om het vertrouwen in God en zijn Woord te ondermijnen. Satan staat aan het hoofd van een groot leger van twijfelaars en hij doet zijn uiterste best om nog meer mensen over te halen zich bij zijn gelederen aan te sluiten. Twijfelen begint langzamerhand mode te worden. Veel mensen staan wantrouwig tegenover Gods Woord omdat het hen, net zoals Christus, terechtwijst en hun zonden veroordeelt. Zij die niets moeten hebben van de eisen van Gods Woord, proberen zijn gezag aan te tasten. Zij lezen de Bijbel of luisteren naar een preek alleen om kritiek te leveren.

Velen worden ongelovig om hun plichtsverzuim te rechtvaardigen of te verontschuldigen. Anderen nemen een twijfelde houding aan omdat ze hoogmoedig of gemakzuchtig zijn. Ze zijn te gemakzuchtig om iets te presteren dat de moeite waard is, en inspanning en zelfverloochening vereist. Daarom doen ze hun best om voor zeer wijs door te gaan en leveren kritiek op de Bijbel. Er zijn veel dingen die het eindige verstand dat niet door Gods wijsheid is verlicht onmogelijk kan begrijpen. Ze vinden dan ook vaak genoeg aanleiding om kritiek te leveren. Er zijn veel mensen die schijnen te menen dat het een positieve daad is wanneer men zich schaart aan de zijde van ongeloof, twijfel en ontrouw. Maar men zal kunnen vaststellen dat zulke mensen, ondanks de schijn van oprechtheid, het slachtoffer zijn van zelfingenomenheid en hoogmoed. Velen vinden het prettig iets in de Bijbel te ontdekken dat anderen zal verbazen.
Sommigen beginnen kritiek te leveren en noemen zich zelfs tegenstanders van de Bijbel omdat ze denken dat ze altijd tegendraads moeten zijn. Ze beseffen niet dat zij zich op die manier laten vangen in de netten van de „vogelvanger". Maar als ze eenmaal openlijk hun ongeloof hebben beleden, menen ze dat ze hun gezicht niet mogen verliezen. Ze stellen zich op aan de kant van de ongelovigen en sluiten zelf de toegang tot het paradijs.
God heeft in zijn Woord genoeg bewijzen gegeven dat de Bijbel van Hem komt. Het zet de grote waarheden in verband met onze verlossing duidelijk uiteen. Met de hulp van de Heilige Geest, die beloofd is aan allen die oprecht om Hem bidden, kan iedereen deze waarheden zelf begrijpen. God heeft de mensen een stevig fundament gegeven waarop ze hun geloof kunnen bouwen.
Toch is het eindige verstand van de mens niet in staat de plannen en doelstellingen van de Oneindige volledig te begrijpen. Wij kunnen God nooit doorgronden door ons eigen zoeken. Wij mogen het gordijn waarachter Hij zijn majesteit verbergt, nooit eigenmachtig openschuiven. Paulus zei: „Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!" (Romeinen 11:33). Wij kunnen genoeg van Gods handelen met de mens en van zijn motieven begrijpen om zijn oneindige liefde, genade en kracht te ontdekken. Onze Vader in de hemel leidt alles in wijsheid en rechtvaardigheid. We mogen niet ontevreden en wantrouwig zijn, maar behoren ons eerbiedig aan zijn wil te onderwerpen. Hij zal ons net zo veel van zijn bedoelingen openbaren als voor ons goed is en daarbuiten moeten we vertrouwen hebben in de almachtige Hand en het liefdevolle Hart.
God heeft meer dan genoeg bewijzen gegeven om te geloven. Toch zal Hij nooit alle verontschuldigingen om niet te geloven wegnemen. Wie uitvluchten zoekt om zijn ongeloof te motiveren, zal die echt wel vinden. Wie Gods Woord niet wil aannemen en pas bereid is te gehoorzamen wanneer elk bezwaar is weggenomen en er geen twijfel meer mogelijk is, zal nooit tot de waarheid komen.

Wantrouwen tegenover God is het natuurlijke gevolg van het niet wedergeboren hart, dat Hem vijandig gezind is. Geloof wordt echter door de Heilige Geest ingegeven en zal alleen bloeien als het wordt onderhouden. Niemand kan zonder inspanning sterk staan in het geloof. Het ongeloof wordt sterker naarmate het wordt aangemoedigd. Als de mensen zich niet willen houden aan de geloofsbewijzen die God heeft gegeven en zich overgeven aan twijfel en kritiek, zullen ze merken dat ze hoe langer hoe meer gaan twijfelen.
Mensen die aan Gods beloften en aan de verzekering van zijn genade twijfelen, onteren God. In plaats dat zij anderen door hun invloed tot Christus brengen, stoten ze hen af. Zulke mensen zijn bomen die geen vrucht dragen. Ze hebben alleen een breed en dicht bladerdak, dat het zonlicht tegenhoudt, zodat andere planten in de schaduw komen te staan, in de kou wegkwijnen en sterven. Het levenswerk van zulke mensen zal altijd tegen hen getuigen. Zij zaaien het zaad van twijfel en scepticisme dat zeker zijn oogst zal voortbrengen.
Er staat maar één weg open voor hen die echt van hun twijfel verlost willen worden. Ze mogen niet twijfelen aan of kritiek leveren op dingen die ze niet begrijpen, maar ze dienen het licht dat ze al hebben op prijs te stellen, want dan zullen ze nog meer ontvangen. Als ze elke plicht vervullen die hun duidelijk geworden is, zullen ze ook datgene begrijpen en doen waar ze nu aan twijfelen.
De vervalsingen van Satan lijken z6 sprekend op de waarheid dat ze iedereen die bedrogen wil worden en iedereen die terugdeinst voor de zelfverloochening en de offers die de waarheid vraagt, ook zullen misleiden. Hij kan echter onmogelijk één ziel die oprecht is, en de waarheid tot elke prijs wil leren kennen in zijn macht houden. Christus is de Waarheid en „het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht." (Johannes 1:9). De Geest der waarheid is uitgezonden om de mensen in alle waarheid te leiden. De Bijbel zegt op gezag van Gods Zoon: „Zoekt en gij zult vinden." „Indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten." (Matt. 7:7; Johannes 7:17).
De volgelingen van Christus weten weinig af van de strikken die Satan en zijn medewerkers spannen om hen te vangen. Maar Hij die in de hemel troont, zal al deze listen ontzenuwen, zodat zijn plannen ten uitvoer worden gebracht. God laat toe dat zijn volk de vuurproef der verzoeking ondergaat. Hij doet dit niet omdat Hij behagen schept in hun ellende en verdrukking, maar omdat dit noodzakelijk is voor hun uiteindelijke overwinning. God kan ons niet tegen de verzoeking beschermen omdat dit niet strookt met zijn eigen heerlijkheid. De verzoeking moet ons immers voorbereiden om alle verleidingen te weerstaan.

Ongelovigen en duivels kunnen het werk van God niet verhinderen, noch beletten dat Hij onder zijn volk is, als zij tenminste met overgave en berouw hun zonden belijden, met de zonde breken en in geloof Gods beloften aanvaarden. Elke verzoeking en elke openlijke of verborgen negatieve invloed kan met succes worden overwonnen „niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen." (Zacharia 4:6). „De ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren tot hun smeking... En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede?" (1 Petrus 3:12,13).

Toen Bileam in verzoeking kwam door de beloften van een grote beloning, toen hij Israël onder zijn bezwering wilde brengen en door offers aan God een vloek over zijn volk wilde uitspreken, kon Gods Geest het kwaad dat hij wilde doen, verhinderen. Bileam werd gedwongen uit te roepen: „Hoe zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? Hoe zal ik verwensen, die de HERE niet verwenst?" „Sterve ik zelf de dood der oprechten en zij mijn einde daaraan gelijk!" Nadat hij nogmaals een offer had gebracht, zei de goddeloze profeet: „Zie, ik heb bevel ontvangen te zegenen, en zegent Hij, dan keer ik het niet. Men schouwt geen onheil in Jakob, en ziet geen rampspoed in Israël. De HERE, zijn God, is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem." „Want er bestaat geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. Thans word gezegd van Jacob en van Israël wat God doet." Toch werden er tot drie maal toe altaren opgericht en wéér probeerde Bileam een vloek uit te spreken. Maar ondanks het verzet van de profeet gebruikte Gods Geest hem om de voorspoed van zijn uitverkoren volk te verkondigen en bestrafte Hij de dwaasheid en boosheid van zijn vijanden: „Gezegend, die u zegenen; en die u vervloeken, vervloekt!" (Numeri 23:8,10,20,21,23; 24:9).
In die tijd was het volk Israël trouw aan zijn God. Zolang het zijn wet gehoorzaamde, kon geen enkele aardse of duivelse macht iets tegen hen doen. Maar de vloek die Bileam niet tegen Gods volk mocht uitspreken, bracht hij uiteindelijk wèl over hen, door hen tot zonde te verleiden. Door hun overtreding van Gods geboden brachten zij scheiding tussen zichzelf en God en werden daardoor overgegeven aan de macht van de verderver.

Satan weet heel goed dat de zwakste gelovige die in Christus blijft, opgewassen is tegen het leger van de duisternis. Hij beseft wel dat hij de nederlaag zal lijden als hij met open vizier zou strijden. Daarom probeert hij de strijders van het kruis uit hun sterke vesting te lokken, terwijl hij met zijn leger in de hinderlaag wacht en klaar staat om iedereen die zich op zijn terrein waagt te vernietigen. Wij zijn alleen veilig wanneer wij in alle nederigheid ons vertrouwen in God stellen en al zijn geboden gehoorzamen.
Niemand is één dag of zelfs maar één uur veilig zonder gebed. Wij zouden God vooral moeten bidden om ons wijsheid te schenken, opdat wij zijn Woord zouden begrijpen. Daarin worden de listen van de bedrieger en de middelen waardoor hij met succes kan worden overwonnen geopenbaard. Satan kan de Bijbel met grote deskundigheid aanhalen en geeft zijn eigen uitleg aan de teksten die hij wil gebruiken om ons te laten struikelen. Wij zouden de Bijbel in alle nederigheid moeten bestuderen en onze afhankelijkheid tegenover God nooit uit het oog mogen verliezen. We moeten steeds op onze hoede zijn voor de listen van Satan en ook voortdurend in geloof bidden: „Houd ons ver van de verzoeking en verlos ons van het kwaad."

zondag 12 maart 2023

het werk van boze geesten

Mattheüs 16:23 Maar Hij keerde Zich om en zei tegen Petrus: Ga weg achter Mij, satan! U bent een struikelblok voor Mij, want u bedenkt niet de dingen van God, maar die van de mensen.


De betrekkingen tussen de zichtbare en de onzichtbare wereld, het werk van Gods engelen en het werk van boze geesten worden duide­lijk geopenbaard in de Bijbel. Deze verschijnselen zijn onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de mensheid. Er zijn hoe langer hoe meer mensen die niet geloven in het bestaan van boze geesten, terwijl „de dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven" (Hebreeën 1:14) door velen worden beschouwd als geesten van overledenen. De Schrift leert echter niet alleen dat zowel goede als boze engelen echt bestaan, maar geeft ook onweerlegbare bewijzen dat het geen geesten zijn die zich van het li­chaam van de doden hebben „vrijgemaakt".

De engelen bestonden al voor de schepping van de mens, want toen de aarde werd gegrondvest „juichten de morgensterren tezamen en jubelden al de zonen Gods". (Job 38:7). Na de zondeval zond God engelen om de boom des levens te bewaken, nog voor er één mens gestorven was. Engelen staan hoger dan de mens, want de psalmdich­ter zegt dat de mens een weinig minder dan de engelen is. (Psalm 8:6, Statenvert.).

De Bijbel verstrekt gegevens over het aantal, de macht en de heer­lijkheid van de hemelse wezens, dan over hun rol in het godsbestuur en hun taak in het verlossingswerk.
"De HERE heeft zijn troon in de hemel gevestigd, zijn koningschap heerst over alles". En de profeet zegt: „En ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon". Zij staan als wachters in de audiëntiezaal van de Koning der koningen - "krachtige helden die zijn woord volvoeren, luisterend naar de klank van zijn woord", „dienaren, die zijn wil volbrengen" (Psalm 103:19-21; Openbaring 5:11). De profeet Daniël zag „duizendmaal duizen­den en tienduizend maal tienduizenden" hemelse boodschappers. De apostel Paulus sprak van „tienduizendtallen van engelen" (Daniël 7:10; Hebr. 12:22). Ze gaan uit als Gods boodschappers en „snellen heen en weer als bliksemschichten" (Ezechiël 1:14), zó verblindend is hun heerlijkheid en zó snel is hun vlucht. De engel die aan het graf van Christus verscheen, had „een uiterlijk als een bliksem en zijn kle­ding (was) wit als sneeuw" en „de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden" (Matteüs 28:3,4). Toen Sanherib, de hoogmoedige koning van Assur, God aanklaagde en Hem lasterde, en Israël met verwoesting bedreigde, gebeurde het dat „in die nacht de Engel des HEREN uitging en in het leger van Assur honderdvijfentachtigduizend man sloeg". Een engel verdelgde „alle krijgshelden, vorsten en oversten in de legerplaats van de koning van Assur, zodat hij met beschaamd gelaat naar zijn land terugkeerde" (2 Koningen 19:35; 2 Kronieken 32:21).

Engelen worden uitgezonden om genadeboodschappen naar Gods kinderen te brengen. Ze gingen naar Abraham met beloften van ze­gen, naar de poorten van Sodom om de rechtvaardige Lot te redden van de verwoesting door het vuur, naar Elia toen hij op punt stond van honger en uitputting om te komen in de woestijn, naar Elisa, met vurige wagens en paarden, die het stadje omsingelden waar hij door zijn vijanden was ingesloten, naar Daniël toen hij goddelijke wijsheid zocht aan het hof van een heidens koning, of toen hij in de leeuwen­kuil werd gegooid, aan Petrus, die ter dood was veroordeeld in de ker­ker van Herodes, naar de gevangenen te Filippi, naar Paulus en zijn reisgenoten toen het 's nachts stormde op zee, naar Cornelius om zijn hart te openen zodat hij het evangelie kon ontvangen, naar Petrus om hem met de reddingsboodschap te sturen naar deze heidense officier: zo hebben heilige engelen door de eeuwen heen Gods volk gediend.

Elke volgeling van Christus krijgt een beschermengel toegewezen. Deze hemelse bewakers beschermen de rechtvaardigen tegen de Boze. Dit heeft Satan zelf erkend toen hij zei: „Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut?" (Job 1:9,10). De psalmdichter vertelt ons hoe God zijn volk beschermt: „De Engel des HEREN legert Zich rondom wie Hem vrezen, en redt hen" (Psalm 34:8). Jezus zei over de mensen die in Hem geloven: „Ziet toe, dat gij niet één dezer kleinen veracht. Want Ik zeg u, dat hun engelen in de hemelen voortdurend het aange­zicht zien van mijn Vader, die in de hemelen is" (Matteüs 18:10). De engelen die zijn aangesteld om Gods kinderen te dienen, hebben altijd toegang tot Gods tegenwoordigheid.

Gods volk, dat is blootgesteld aan de misleidende macht en de nooit aflatende boosaardigheid van de vorst der duisternis en altijd moet strijden tegen de machten van het kwaad, is verzekerd van de permanente bescherming van hemelse engelen. Deze verzekering is hun om duidelijke redenen gegeven: God heeft zijn kinderen de belof­te van genade en bescherming gegeven, omdat ze zullen worden geconfronteerd met duivelse machten die talrijk, vastberaden en onver­moeibaar zijn en over wier boosaardigheid en macht niemand onwe­tend of onbezorgd kan zijn zonder zichzelf ernstig in gevaar te bren­gen.

De boze geesten, die in den beginne als zondeloze wezens werden geschapen, waren in karakter, macht en heerlijkheid gelijk aan de hei­lige wezens die nu Gods boodschappers zijn. Maar ze zijn door de zonde gevallen en hebben een verbond gesloten om God te onteren en de mens te vernietigen. Zij stonden aan de kant van Satan in zijn op­stand, werden met hem uit de hemel verbannen en hebben in de loop der eeuwen met hem samengewerkt in zijn strijd tegen Gods gezag. In de Bijbel lezen we meer over hun verbond en hun bestuur, over de ver­schillende rangen, over hun intelligentie en sluwheid en over hun boos­aardige plannen tegen de vrede en het geluk van de mensen.

In het Oude Testament lezen wij af en toe iets over hun bestaan en hun activiteiten, maar de boze geesten hebben vooral in de tijd toen Christus op aarde was hun macht op de meest opzienbarende manier getoond. Christus kwam naar de aarde om het verlossingsplan ten uit­voer te brengen. Satan was vastbesloten zijn rechten op de heerschap­pij over deze wereld te doen gelden. Hij was erin geslaagd overal op aarde de afgodendienst in te voeren, behalve in Palestina. Christus kwam naar het enige land dat niet volkomen voor de macht van de verleider was gezwicht, om het licht uit de hemel op het volk te doen neerschijnen. Twee wedijverende machten eisten de opperheerschap­pij voor zichzelf op. Jezus opende liefdevol zijn armen en nodigde ie­dereen uit die door Hem vergiffenis en vrede wilden hebben. De heer­scharen van de duisternis zagen dat hun macht niet onbeperkt was en ze begrepen dat als Christus in zijn opdracht slaagde hun heerschappij spoedig ten einde zou zijn. Satan ging te keer als een geketende leeuw en toonde op uitdagende wijze dat hij macht had over de lichamen en geesten van de mensen.

Het Nieuwe Testament leert duidelijk dat sommige mensen van de duivel waren bezeten. Zij die op deze manier werden gekweld, leden niet zomaar aan ziekten met een natuurlijke oorzaak. Christus wist heel goed waarmee Hij te doen had en Hij herkende de directe tegenwoordigheid en werking van de boze geesten.

Een treffend voorbeeld van hun aantal, macht en boosaardigheid -maar ook van de macht en barmhartigheid van Christus - vinden we in het bijbelverhaal over de genezing van de bezetenen in het land der Gerasénen. De ongelukkige bezetenen konden niet worden bedwon­gen, ze verwrongen zich, raasden met schuim op de mond, slaakten rauwe kreten en waren een gevaar voor iedereen die bij hen in de buurt kwam. Hun bloedende, misvormde lichamen en hun gestoorde geesten vielen erg in de smaak bij de vorst van de duisternis. Eén van de onreine geesten die in deze gekwelde mensen was gevaren, zei: „Mijn naam is legioen, want wij zijn talrijk" (Marcus 5:9). In het Ro­meinse leger bestond een legioen uit drie- tot vijfduizend manschappen. Satans leger heeft afdelingen en deze onreine geesten behoorden tot een legioen.

Op bevel van Jezus verlieten de onreine geesten hun slachtoffers, waardoor ze rustig, kalm en gezond van geest aan de voeten van Christus konden zitten. Maar de onreine geesten voeren in de zwijnen en de kudde stormde de zee in. Volgens de Gerasénen was het verlies van deze dieren groter dan de zegeningen die Christus had geschon­ken. Daarom verzochten zij Hem uitdrukkelijk om weg te gaan.
Dit was precies wat Satan wilde. Hij schoofde schuld van hun verlies op Jezus, wakkerde daardoor de zelfzuchtige vrees van het volk aan en zorgde ervoor dat ze niet naar Christus' woorden luisterden. Satan be­schuldigt er de christenen voortdurend van dat zij de oorzaak van ver­lies, ongeluk en leed zijn, maar hij wijst nooit op de ware schuldigen: hijzelf en zijn aanhangers.

Maar het doel dat Christus beoogde, werd toch bereikt. Hij liet de onreine geesten in de kudde zwijnen varen en in zee storten als een afkeuring aan het adres van de Joden die deze onreine dieren fokten om er geld mee te verdienen. Als Christus de onreine geesten niet had tegengehouden, zouden ze niet alleen de zwijnen, maar ook hun hoe­ders en eigenaars in zee hebben geworpen.
De hoeders en de eige­naars hadden hun leven alleen te danken aan Christus' macht, die Hij in zijn barmhartigheid uitoefende ter wille van hun verlossing. Bo­vendien heeft Christus dit alles laten gebeuren opdat de discipelen de wrede macht van Satan over mens en dier zouden zien. Christus wilde dat zijn volgelingen meer zouden weten over de vijand aan wie ze het hoofd moesten bieden omdat Hij niet wilde dat ze zouden worden misleid door zijn listen en daardoor het onderspit zouden delven. Hij wilde ook aan de mensen van die streek laten zien dat Hij de ketenen van Satan kon verbreken om zijn gevangenen vrij te laten. Hoewel Christus uit dat gebied wegging, bleven de mensen die door een wonder van hun onreine geesten waren verlost achter om te getuigen van de barmhartigheid van hun Weldoener.

In de Schrift zijn er nog meer van dergelijke voorbeelden. De doch­ter van de Syro-Fenicische vouw was bezeten van een onreine geest, die Jezus door zijn woord uitdreef. (Marcus 7:26-30). Men bracht ook „een bezetene tot Hem, die blind en stom was" (Matteüs 12:22), een jongeling „met een stomme geest" van wie gezegd wordt: „dikwijls heeft hij hem ook in het vuur en in het water gedreven om hem een ongeluk te doen krijgen" (Marcus 9:17-27), de bezetene „met een boze en onreine geest" (Lucas 4:33-36), die de sabbatsrust in de sy­nagoge te Kapernaüm verstoorde: al deze mensen zijn door de „mee­voelende" Verlosser genezen.
In bijna alle gevallen heeft Jezus de boze geest als een met verstand begaafd wezen toegesproken wanneer Hij hem opdracht gaf uit zijn slachtoffer te varen en hem niet meer te kwellen. Toen de mensen in de synagoge zijn grote kracht zagen, „kwam er verbazing over allen en zij spraken erover tot elkander en zeiden: Wat voor spreken is dit? Want Hij legt met gezag en macht aan de onreine geesten zijn bevelen op en zij varen uit" (Lucas 4:36).

Bezetenen worden vaak voorgesteld als mensen die erg lijden. Toch waren er uitzonderingen. Sommigen waren bereid onder Satans invloed te komen om over bovennatuurlijke kracht te beschikken. Voor zulke mensen was de duivel natuurlijk helemaal geen probleem. Tot deze groep behoorden zij die een waarzeggende geest hadden: Simon de tovenaar, Elymas de tovenaar en de vrouw die Paulus en Silas achterna liep te Filippi.
Wie ondanks de duidelijke en uitvoerige bewijzen van de Schrift het bestaan en het werk van de duivel en zijn engelen ontkent, loopt het grootste risico onder invloed van boze geesten te komen. Zolang wij hun listen niet kennen, hebben ze een onvoorstelbaar grote voor­sprong op ons. Velen volgen hun influisteringen op, terwijl ze in de waan verkeren dat ze zelf hun „wijze" beslissingen nemen. Daarom zal Satan naarmate wij het einde der tijden naderen een steeds grotere inspanning leveren om te bedriegen en te verwoesten en overal het geloof verspreiden dat hij niet bestaat. Hij probeert altijd zichzelf en zijn werkwijze verborgen te houden.

De aartsbedrieger vreest niets zo erg als het feit dat wij zijn listen zouden kennen. Om zijn karakter en zijn bedoelingen beter te verbergen, heeft hij ervoor gezorgd zich zó te laten voorstellen dat hij slechts spot of minachting bij de mensen kan opwekken. Hij schept er veel behagen in als hij wordt voorgesteld als een bespottelijk en ver­achtelijk wezen, dat mismaakt, half dier en half mens is. Hij hoort zijn naam graag op humoristische of ironische wijze gebruiken door hen die zichzelf verstandig of goed geïnformeerd achten.
Omdat hij zich met zo'n buitengewone handigheid heeft vermomd, stellen velen de vraag: „Bestaat zo'n wezen nu werkelijk?" Het is een bewijs van zijn succes dat theorieën die lijnrecht indruisen tegen de duidelijke uitspraken van de Schrift op zo'n grote schaal ingang vinden in godsdienstige kringen. Juist omdat Satan de geesten van men­sen die zich niet bewust zijn van zijn invloed zó gemakkelijk kan be­heersen, geeft Gods Woord ons zoveel voorbeelden van zijn boosaardig werk en van zijn geheime krachten, opdat wij op onze hoede zouden zijn voor zijn aanvallen.

De macht en boosaardigheid van Satan en zijn heerscharen zouden ons werkelijk moeten verontrusten als wij geen bescherming en bevrijding konden vinden in de grotere kracht van onze Verlosser. Wij beveiligen onze huizen met grendels en sloten om ons bezit en ons le­ven tegen slechte mensen te beschermen, maar wij denken zelden aan de boze engelen die er voortdurend op uit zijn om ons te overmeeste­ren en tegen wier aanvallen wij in eigen kracht geen verdedigings­middel hebben.
Als ze de kans krijgen, kunnen ze onze geest versto­ren, ons lichaam aantasten en kwellen, onze bezittingen en ons leven verwoesten. Ze scheppen slechts behagen in ellende en vernietiging. De toestand van hen die zich tegen Gods eisen keren en toegeven aan Satans verleidingen is verschrikkelijk. Op den duur geeft God hen volledig over aan de macht van de boze geesten. Maar zij die Christus volgen zijn altijd veilig onder zijn hoede. Engelen die over een bui­tengewone kracht beschikken, worden uit de hemel gezonden om hen te beschermen. De boze kan de wacht die de Here rondom zijn volk heeft gesteld niet doorbreken. (Grote Conflict, -E.G.White)

vijandschap tussen mens en satan

„En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen, en gij zult het de hiel vermorzelen." (Genesis 3:15).


Het oordeel dat God na de zondeval over Satan uitsprak, is ook een profetie, die door de eeuwen heen tot het einde der tijden zal blijven gelden. Ze voorzegde de grote strijd waar alle mensen die ooit op aarde zouden leven in betrokken zouden zijn.

God zei: „En Ik zal vijandschap zetten." Deze vijandschap bestond niet van nature. Toen de mens Gods wet had overtreden, werd zijn natuur zondig. Hij was in harmonie en dus niet in vijandschap met Satan. Van nature is er geen vijandschap tussen de zondaar en de aanstichter van de zonde. Zowel de mens als Satan zijn zondig geworden door hun afval. De afvallige kent geen rust, tenzij hij sympathie en steun krijgt wanneer hij anderen ertoe wil overhalen zijn voorbeeld te volgen. Daarom hebben de gevallen engelen en de zondige mens „een bondgenootschap van de wanhoop" gesloten.

Als God niet op een bijzondere wijze had ingegrepen, zouden Satan en de mens zich hebben verbonden tegen de hemel. In plaats dat alle mensen in vijandschap leefden met Satan, zouden zij een bondgenootschap hebben gesloten om tegen God te strijden. Satan heeft de mens tot de zonde verleid zoals hij de engelen tot opstand heeft gebracht om zich van hun medewerking te verzekeren in zijn strijd tegen de hemel. Satan en de gevallen engelen waren het volkomen eens in hun haat tegenover Christus. Terwijl er op vele andere punten onenigheid bestond, waren zij eendrachtig in hun verzet tegen het gezag van de Heerser van het heelal. Toen Satan de uitspraak hoorde dat er vijandschap zou worden gezet tussen hem en de vrouw en tussen zijn zaad en haar zaad, wist hij dat zijn pogingen om de menselijke natuur te verderven niet ongehinderd zouden blijven en dat de mens door een of ander middel in staat zouden worden gesteld zich tegen zijn macht te verzetten.

Satans vijandschap is tegen de mensen ontbrand omdat ze door Christus het voorwerp van Gods liefde en barmhartigheid zijn. Hij wil Gods plan voor de verlossing van de mens verijdelen en God onteren door „het werk zijner handen" van zijn schoonheid te beroven en te verlagen. Hij wil verdriet in de hemel brengen en de aarde tot een oord van ellende en troosteloosheid maken. Hij beweert dat al dit kwaad het gevolg is van het feit dat God de mens heeft geschapen.
De genade die Christus schenkt, schept in de mens vijandschap tegen Satan. Zonder deze genade ter bekering en deze vernieuwende kracht zou de mens de gevangene van Satan blijven en een slaaf zijn die altijd bereid is hem te gehoorzamen. Maar dankzij dit nieuwe beginsel ontstaat er strijd terwijl er tot op dat ogenblik vrede heerste. Door de kracht die Christus schenkt, kan de mens weerstand bieden aan de tiran en overweldiger. Iedereen die de zonde verafschuwt en haat, iedereen die zich verzet tegen de hartstochten die in hem woeden en ze ook overwint, bewijst dat er een beginsel in hem werkt dat volledig van hemelse oorsprong is.

De tegenstelling tussen de geest van Christus en die van Satan komt zeer duidelijk tot uiting in de wijze waarop de wereld Christus heeft ontvangen. De Joden hebben Christus niet zozeer verworpen omdat Hij zonder aardse rijkdommen en zonder pracht en praal naar deze wereld kwam. Zij zagen dat Hij beschikte over een kracht die het tekort aan deze uiterlijke voordelen méér dan goedmaakte. Het waren de reinheid en heiligheid van Christus die de haat van de ongelovigen tegen Hem uitlokten. Zijn leven van zelfverloochening en zijn zondeloze toewijding waren een voortdurende aanklacht tegen het hoogmoedige en zinnelijke volk. Dit lokte de vijandschap tegen Gods Zoon uit. Satan en de gevallen engelen spanden samen met slechte mensen. Al de krachten van de afvalligheid werden gebundeld tegen de Voorvechter van de waarheid. De volgelingen van Christus worden behandeld met dezelfde vijandschap die Satan ook tegen de Heiland openbaart. Iedereen die het afschuwelijke karakter van de zonde inziet en zich door kracht van boven verzet tegen de verleiding, zal zich vast en zeker de toorn van Satan en diens volgelingen op de hals halen. Zolang de zonde bestaat en er zondaren zijn, zullen de haat tegen de zuivere beginselen der waarheid, alsook het verzet tégen en de vervolging ván de verdedigers van de waarheid voortbestaan. Er is geen gemeenschap mogelijk tussen de volgelingen van Christus en de aanhangers van Satan. Het kruis geeft nog altijd aanstoot. „Trouwens, allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden." (2 Timoteiis 3:12 ).

Satans onderdanen werken onafgebroken onder zijn leiding om zijn gezag te vestigen en zijn rijk op te richten ten einde Gods heerschappij te dwarsbomen. Om dit te bereiken proberen zij Christus' volgelingen te misleiden en hen tot ontrouw tegenover God aan te zetten. Net zoals hun leider leggen ze de Schrift verkeerd uit en verdraaien ze haar om hun doel te bereiken. Net zoals Satan God verdacht wilde maken, proberen zijn aanhangers Gods volk aan te klagen. De geest die Christus ter dood bracht, hitst de ongelovigen op om zijn volgelingen uit te roeien. Dit alles werd door de eerste profetie voorzegd: „En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad." Deze vijandschap zal bestaan tot het einde der tijden.

Satan roept zijn hele legermacht bijeen en werpt zich met al zijn kracht in de strijd. Waarom stuit hij niet op meer tegenstand? Waarom zijn de strijders van Christus zo traag en onverschillig? Omdat ze zo weinig echt contact met Christus hebben. Omdat ze zo weinig door zijn Geest worden geleid. Zij vinden de zonde niet zo weerzinwekkend en afschuwelijk als hun Meester haar vond. Zij verzetten zich niet zo vastberaden tegen de zonde als Christus dat deed. Ze beseffen gewoon niet hoe verschrikkelijk kwaadaardig de zonde is en ze zijn verblind door het karakter en de kracht van de vorst der duisternis. Er is weinig vijandschap tegen Satan en zijn werken omdat de mensen zo weinig weten van zijn kracht en boosaardigheid en van de ontzaglijke omvang van de strijd die hij tegen Christus en zijn gemeente voert. Talloze mensen worden op dit punt misleid. Ze weten niet dat hun vijand een machtige aanvoerder is die de geesten van de gevallen engelen beheerst, en dat hij met een uitstekend opgezette tactiek en met sluwe manoeuvres tegen Christus strijdt om de redding van zielen te verhinderen. Mensen die zich christenen noemen - zelfs predikanten - spreken uiterst zelden over Satan. Zijn naam wordt af en toe terloops in een preek vermeld. Ze zien de bewijzen van zijn voortdurende activiteit en zijn succes over het hoofd. Zij slaan de vele waarschuwingen in verband met zijn sluwheid in de wind. Zij schijnen zelfs het bestaan van Satan te negeren.

Terwijl de mensen in onwetendheid verkeren over zijn listen, zit deze waakzame vijand ze elk ogenblik op de hielen. Hij dringt zich op in gezinnen, in alle straten van onze steden, in kerken, in nationale instellingen, in rechtbanken, overal zaait hij verwarring, overal bedriegt en misleidt hij, overal verwoest hij de geesten en lichamen van mannen, vrouwen en kinderen, overal ontbindt hij gezinnen, zet hij aan tot haat, wedijver, ruzie opstand en moord. De christelijke wereld schijnt te denken dat deze dingen van God komen en moeten bestaan.

Satan probeert voortdurend de overwinning te behalen op Gods volk door de grenspalen die hen van de wereld scheiden omver te werpen. Het oude Israël werd tot zonde verleid toen het ondanks Gods verbod contact zocht met heidense volken. Op dezelfde manier wordt het geestelijk Israël op een dwaalspoor gebracht. De god dezer eeuw heeft hun overleggingen met blindheid geslagen, zodat zij
het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is." (2 Korintiërs 4:4). Wie geen overtuigde volgeling van Christus is, is een volgeling van Satan. In het hart dat niet wedergeboren is, heerst de liefde voor de zonde en overheerst de neiging om de zonde te koesteren en haar goed te praten. Het hart dat wedergeboren is, verafschuwt de zonde en verzet er zich onverbiddelijk tegen. Wanneer christenen in gezelschap van goddelozen en ongelovigen willen zijn, stellen ze zich bloot aan de verleiding. Satan houdt zich veilig op de achtergrond en trekt heimelijk zijn sluier van bedrog voor hun ogen. Ze kunnen dan niet zien dat dergelijk gezelschap juist bedoeld is om hun nadeel te berokkenen, en terwijl ze geleidelijk aan steeds meer gaan lijken op de wereld in hun karakter, woorden en daden, worden ze hoe langer hoe meer verblind.

Het overnemen van wereldse praktijken bekeert de gemeente tot de wereld, nooit de wereld tot Christus. Vertrouwdheid met de zonde doet de zonde onvermijdelijk minder afschuwelijk schijnen. Wie met de dienaren van Satan wil omgaan, zal na korte tijd niet meer bang zijn voor hun meester. Wanneer we onze verplichtingen wensen na te komen en daarbij worden beproefd zoals Daniël aan het hof van Babel, mogen we er zeker van zijn dat God ons zal beschermen, maar als wij onszelf blootstellen aan de verleiding, zullen we vroeg of laat vallen.
De verleider behaalt vaak de beste successen bij hen die er het minst op bedacht zijn dat ze onder zijn controle staan. Mensen met talenten en een goede opleiding worden bewonderd en gegierd, alsof deze kwaliteiten de afwezigheid van de vreze des Heren kunnen goedmaken en deze mensen aanspraak kunnen doen maken op Gods gunst. Talenten en ontwikkeling zijn op zichzelf gaven van God, maar wanneer ze de plaats gaan innemen van godsvrucht, wanneer ze de mens niet dichter tot God brengen, maar hem integendeel van God verwijderen, worden ze een vloek en een valstrik. Velen zijn van mening dat alles wat voor wellevendheid en verfijning doorgaat op één of andere manier van Christus moet komen. Niets is echter minder waar. Deze eigenschappen moeten het karakter van elke christen sieren, want zij kunnen een grote invloed uitoefenen ten gunste van de ware godsdienst. Ze moeten echter aan God zijn gewijd, want anders zijn ze evenzeer een kracht ten kwade. Veel mensen die beschaafd en innemend zijn en zich niet zouden verlagen tot een daad die gewoonlijk als immoreel wordt beschouwd, zijn slechts verfijnde instrumenten in de handen van Satan. De aanstekelijke en bedrieglijke aard van zijn invloed en voorbeeld maakt hen tot een gevaarlijkere vijand voor Christus' zaak dan degenen die onwetend en onontwikkeld zijn.

Door zijn oprechte gebeden en zijn onvoorwaardelijk vertrouwen in de Here kreeg Salomo wijsheid van God, die de wereld met verbazing en bewondering vervulde. Toen hij zich evenwel van de Bron van zijn kracht had afgewend en op zichzelf ging bouwen, bezweek hij aan de verleiding. Op dat ogenblik maakten de prachtige gaven die aan de wijste van alle koningen waren geschonken hem slechts tot een geschikter instrument in handen van de vijand der mensen.

Satan is er voortdurend op uit het verstand van de christenen te verduisteren. Daarom mogen zij geen ogenblik vergeten dat „wij niet hebben te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten." (Efeziërs 6:12). De geïnspireerde waarschuwing weerklinkt door alle eeuwen tot in onze tijd: „Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden." (1 Petrus 5:8). „Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels." (Efeziërs 6:11).

Vanaf de dagen van Adam tot in onze tijd heeft onze aartsvijand zijn macht gebruikt om te onderdrukken en te verwoesten. Hij is zich nu aan het voorbereiden op zijn laatste strijd tegen de gemeente. Allen die Christus willen volgen, zullen in conflict komen met deze onverbiddelijke vijand. Hoe meer de christen het goddelijke voorbeeld nabootst, des te meer maakt hij zichzelf tot het doelwit van Satans aanvallen. Allen die voor God werken, de misleidingen van de Boze aan het licht proberen te brengen en de mensen tot Christus willen brengen, zullen het eens zijn met de uitspraak van Paulus over het dienen van de Here „met alle ootmoed onder tranen en beproevingen."
Satan heeft Christus aangevallen met zijn felste en sluwste verleidingen, maar hij werd in elk onderdeel van de strijd verslagen. Die strijd werd voor ons gestreden. Door die overwinningen kunnen wij zegevieren. Christus zal kracht schenken aan allen die erom vragen. Niemand kan zonder zijn eigen toestemming door Satan worden overwonnen. De verleider kan onze wil niet aan banden leggen en hij kan de mens niet tot zonde dwingen. Hij kan de mens wel onder druk zetten en hem angst inboezemen, maar hij kan hem niet door de zonde verontreinigen. Het feit dat Christus heeft overwonnen, moet zijn volgelingen kracht geven om de strijd tegen Satan en de zonde moedig voort te zetten.