zondag 10 september 2023

de bijbel bron van veiligheid

"Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad" (Jesaja 8:20). 


Gods volk heeft de Bijbel gekregen als een beveiliging tegen de invloed van dwaalleraren en de misleidende kracht van de geesten der duisternis. Satan gebruikt alle mogeüjke listen om te voorkomen dat de mensen de Bijbel leren ken­nen, want de duidelijke uitspraken van de Bijbel brengen Satans be­drog aan het licht. Elke herleving van Gods werk prikkelt de vorst van het kwaad tot grotere activiteit. Hij spant nu al zijn krachten in voor de laatste strijd tegen Christus en zijn volgelingen. Wij zullen binnen­kort de laatste grote misleiding meemaken. De antichrist zal dan zijn wonderwerken voor onze eigen ogen verrichten. De vervalsing zal zó volmaakt zijn dat men alleen aan de hand van de Bijbel een onder­scheid zal kunnen maken tussen wat waar is en wat vals is. Elke uit­spraak en elk wonder zal op grond van Gods Woord moeten worden getoetst.

Zij die alle geboden Gods willen gehoorzamen, zullen verdrukt en bespot worden. Zij kunnen alleen met Gods hulp stand houden. Wil­len ze de beproeving die hun te wachten staat overleven, dan moeten ze Gods wil begrijpen zoals die in zijn Woord is geopenbaard. Ze kunnen God alleen eren als ze een juist beeld hebben van zijn karak­ter, heerschappij en doelstellingen, en er ook naar handelen. Alleen zij die door de waarheid van de Bijbel zijn versterkt, zullen in de laatste grote strijd stand kunnen houden. Iedereen zal antwoord moeten ge­ven op de doorslaggevende vraag: Zal ik God of de mensen gehoorza­men? Het uur voor de beslissing is aangebroken. Staan we op de rots van Gods onveranderlijk Woord? Zijn we bereid de geboden Gods en het geloof van Jezus te verdedigen?
Jezus heeft zijn discipelen vóór zijn kruisiging gezegd dat Hij zou worden gedood en uit het graf zou opstaan. Er waren engelen tegen­woordig om zijn woorden in het hart en in het verstand van de disci­pelen te griffen. Maar de discipelen verwachtten dat ze van het Ro­meinse juk zouden worden bevrijd en konden de gedachte niet verwerken dat Hij in Wie ze al hun hoop hadden gesteld, een smadelijke dood zou sterven.

De woorden die ze hadden moeten onthouden, werden uit hun gedachten gewist en toen de tijd der beproeving kwam, waren ze niet voorbereid. De dood van Jezus had hun ver­wachtingen zó de bodem ingeslagen dat het was alsof Hij hen hele­maal niet van tevoren had gewaarschuwd. Christus had zijn discipelen voorzegd wat er zou gebeuren. Ook wij kunnen op grond van de pro­fetieën weten wat er in de toekomst zal plaatsvinden. De gebeurtenis­sen in verband met de afsluiting van de genadetijd en de voorberei­ding op de tijd der benauwdheid worden duidelijk beschreven. Maar de meeste mensen begrijpen deze waarheden niet beter dan wanneer ze nooit waren geopenbaard. Satan zorgt er wel voor dat hij elke in­druk die hen wijs zou kunnen maken ter zaligheid uitwist, zodat ze in de tijd der benauwdheid volkomen onvoorbereid zullen zijn.

Wanneer God de mensen boodschappen zendt die zó belangrijk zijn dat ze worden verkondigd door heilige engelen die “in het mid­den des hemels" vliegen, verwacht Hij van iedereen met gezond ver­stand dat hij ook aandacht zal schenken aan die boodschap. De vrese­lijke oordelen die zijn uitgesproken over de aanbidding van het beest en zijn beeld (Openbaring 14:9-11) zouden de mensen moeten aan­sporen tot een grondig onderzoek van de profetieën om te weten te komen wat het merkteken van het beest is en hoe ze aan het ontvan­gen van dat merkteken kunnen ontkomen. Maar de grote massa wil de waarheid niet horen en luistert liever naar fabels. De apostel Paulus heeft over de eindtijd gezegd:

“Want er komt een tijd, dat (de men­sen) de gezonde leer niet (meer) zullen verdragen" (2 Timoteüs 4:3).

Die tijd is nu aangebroken. De meeste mensen zijn niet gesteld op de waarheid van de Bijbel omdat ze indruist tegen het zondige, wereldse hart. Satan zorgt dan wel voor de misleidingen waar ze zó van houden.

Toch zal God een volk op aarde hebben dat de Bijbel en de Bijbel alléén zal hooghouden als de maatstaf voor alle leerstellingen en de grondslag voor alle hervormingen. De meningen van geleerden, de gevolgtrekkingen van de wetenschap, de geloofsbelijdenissen of be­slissingen van kerkvergaderingen, die even talrijk en tegenstrijdig zijn als de kerken die ze verdedigen, de stem van de meerderheid - niets van dit alles mag worden beschouwd als het bewijs vóór of tegen één of ander geloofspunt. Voordat men leerstellingen of geboden aanneemt, moet men het bewijs hebben dat ze door een duidelijk „zo spreekt de Here" worden gestaafd.

Satan probeert voortdurend de mens centraal te stellen en de aan­dacht van God af te leiden. Hij leert de mensen dat ze de bisschoppen, predikanten en hoogleraren in de godgeleerdheid als hun leiders moe­ten beschouwen, in plaats dat ze de Bijbel zelfonderzoeken om te weten wat hun plicht is. Wanneer hij de geest van deze leiders beheerst, kan hij de massa naar zijn eigen inzichten manipuleren.

Toen Christus de woorden des levens uitsprak, luisterden de gewo­ne mensen graag naar Hem. Velen, zelfs onder de priesters en over­sten, geloofden ook in Hem, maar de hoge geestelijke en politieke lei­ders waren vastbesloten zijn leer te veroordelen en te verwerpen. Hoewel ze in al hun pogingen om beschuldigingen tegen Hem te vin­den werden teleurgesteld, hoewel zij de invloed van Gods kracht en Gods wijsheid die in Christus woorden besloten lagen wel moesten erkennen, volhardden zij in hun vooroordelen. Ze verwierpen de dui­delijke bewijzen dat Hij de Messias was omdat ze weigerden zijn discipelen te worden. Deze tegenstanders van Jezus waren mannen voor wie het volk van kindsbeen af eerbied had gehad. Ze hadden zich al­tijd zonder enig verzet voor hun gezag gebogen. Ze stelden dan ook de vraag: „Heeft soms één van de oversten in Hem gelooft], of van de Farizeeën?" „Zouden deze gelovige mannen Hem niet hebben aan­vaard als Hij werkelijk de Christus was?" Onder invloed van zulke leiders heeft het Joodse volk zijn Verlosser verworpen.

Velen die tegenwoordig voor zeer godsdienstig willen doorgaan, hebben eigenlijk nog altijd de geest die deze priesters en oversten be­zielde. Ze weigeren de Bijbel te onderzoeken om de speciale waarhe­den voor deze tijd te leren kennen. Ze wijzen op hun aantal, rijkdom en populariteit, en kijken minachtend neer op de verdedigers van de waarheid omdat ze gering in aantal, arm en niet populair zijn, omdat ze een geloof verdedigen waardoor ze van de wereld verschillen.

Christus wist dat de ongegronde aanspraak op gezag van de schrift­geleerden en Farizeeën niet zou eindigen bij de verstrooiing van de Joden. Hij wist dat men het gezag van de mens zou verheerlijken om het geweten te beheersen. Dit is een verschijnsel dat in alle tijden een verschrikkelijke vloek voor de gemeente is geweest. Zijn vreselijke veroordeling van de schriftgeleerden en Farizeeën en zijn waarschu­wing aan het volk om deze blinde leiders niet te volgen, zijn in de Bij­bel opgetekend als een vermaning voor de generaties die na hen zou­den komen.

De rooms-katholieke kerk kent alleen haar geestelijkheid het recht toe de Schrift te verklaren. Ze beweert dat alleen geestelijken bevoegd zijn om Gods Woord uit te leggen. Daarom mogen leken de Bijbel niet lezen. De Hervorming heeft de Bijbel voor iedereen toegankelijk gemaakt, maar door hetzelfde beginsel dat Rome indertijd verdedig­de, komen heel veel mensen in de protestantse kerken er nooit toe de Bijbel zelf te onderzoeken. Men heeft ze geleerd dat ze de leer van de Bijbel moeten aanvaarden zoals die wordt uitgelegd door de kerk en er zijn duizenden mensen die niets durven aan te nemen dat in strijd zou zijn met hun geloofsbelijdenis of met de algemeen aanvaarde leer van hun kerk, ook al staat het nog zo duidelijk in de Bijbel.
Ondanks het feit dat de Bijbel herhaaldelijk waarschuwt voor dwaalleraren, zijn velen bereid hun ziel op deze manier aan de geeste­lijkheid te verkopen. Zo zijn er in de verschillende kerken duizenden gelovigen die hun geloof uitsluitend steunen op het leergezag van hun godsdienstige leiders. Ze schenken bijna geen aandacht aan de leer van Christus en stellen een onvoorwaardelijk vertrouwen in de woor­den van de predikanten. Maar zijn predikanten onfeilbaar? Hoe kun­nen we onze ziel aan hun leiding toevertrouwen als we niet aan de hand van Gods Woord hebben kunnen vaststellen dat ze lichtdragers zijn. Door een gebrek aan moed om de platgetreden paden van de we­reld te verlaten, lopen velen achter geleerde mensen aan, en daar ze geen zin hebben om zelfde Bijbel te bestuderen, worden ze voor al­tijd vastgeketend met de boeien van de dwaling. Ze weten dat de waarheid voor deze tijd duidelijk in de Bijbel wordt uiteengezet en ze zien dat de verkondiging ervan gepaard gaat met de kracht van de Heilige Geest. En toch keren ze zich door het verzet van de geestelijk­heid af van het licht. Hoewel deze misleide mensen verstandelijk en moreel overtuigd zijn, durven ze geen andere ideeën te hebben dan hun predikant en zo worden hun persoonlijk oordeel en hun eeuwig heil opgeofferd aan het ongeloof, de hoogmoed en de vooroordelen van derden.

Satan gebruikt vele middelen om zijn gevangenen door menselijke invloed aan zich te binden. Talloze mensen brengt hij onder zijn macht door hen met de zilveren koorden van de liefde vast te binden aan de vijanden van het kruis van Christus. Of deze binding nu be­staat met ouders, kinderen, echtgenoot of echtgenote, of met de maat­schappij, het resultaat is altijd hetzelfde. De tegenstanders van de waarheid gebruiken hun gezag om het geweten aan banden te leggen en de mensen die onder hun invloed staan, hebben niet genoeg moed of zijn niet onafhankelijk genoeg om de stem van hun geweten te vol­gen.

De waarheid en de heerlijkheid van God zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Mensen die de Bijbel kennen, kunnen God onmo­gelijk eren door dwaalleringen. Velen beweren dat het niet zo belang­rijk is wat ze geloven, als ze er maar voor zorgen dat er niets valt aan te merken op hun leven. Maar ze vergeten dat hun leven de uitdruk­king is van hun geloof. Als het licht en de waarheid binnen ons bereik zijn en wij ze niet willen zien of horen, maken wij geen gebruik van een groot voorrecht en verkiezen we de duisternis boven het licht.

"Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood" (Spreuken 16:25).

Onwetendheid is geen verontschul­diging voor dwaling of zonde wanneer men alle kansen heeft om Gods wil te kennen. Iemand is op reis en komt op een kruispunt. Een wegwijzer geeft de verschillende richtingen aan. Als hij geen reke­ning wenst te houden met de wegwijzer en de weg inslaat die hem de juiste toeschijnt, dan mag hij nog zo oprecht zijn, maar hij zal naar alle waarschijnlijkheid ontdekken dat hij op de verkeerde weg is.

God heeft ons zijn Woord gegeven om zijn richtlijnen te leren ken­nen en om te weten wat Hij van ons verlangt. Toen de wetgeleerde tot Jezus kwam en Hem vroeg: „Meester wal moet ik doen om het eeu­wige leven te beerven?" Wees de Heiland hem op de Schrift met de woorden: „Wat staat in de wet geschreven? Hoe leest Gij?" Onwe­tendheid zal jong noch oud verontschuldigen en niemand ontslaan van de straf die staat op de overtreding van Gods wet omdat iedereen een getrouwe uiteenzetting heeft van die wet en van haar beginselen en eisen. Goede bedoelingen volstaan niet. Het is niet voldoende als ie­mand doet wat hij juist acht of wat de predikant als juist beschouwt. De redding van zijn leven staat op het spel en hij moet de Bijbel zelf onderzoeken. Hij mag nog zoveel van iets overtuigd zijn en nog zo­veel vertrouwen stellen in de kennis van een predikant, toch is dat niet het fundament waarop hij moet bouwen. Hij heeft een kaart die elke richting op de weg naar de hemel aanduidt en hoeft dus niets te raden,

Het is de eerste en hoogste plicht van elk redelijk denkend wezen de waarheid uit de Bijbel te leren kennen om daarna in het licht te wandelen en anderen aan te moedigen zijn voorbeeld te volgen. We zouden elke dag de Bijbel ernstig moeten onderzoeken, elke gedachte moeten overdenken en de ene tekst met de andere vergelijken. We moeten met Gods hulp persoonlijk onze standpunten vormen, want we zullen persoonlijk rekenschap voor God dienen af te leggen.

De waarheden die in de Bijbel zo duidelijk naar voren komen, zijn in twijfel getrokken en in duisternis gehuld door geleerden die met een schijn van grote wijsheid verkondigen dat de Bijbel een mystieke, geheime, geestelijke betekenis heeft die in de gebruikte taal niet tot uiting komt. Dit zijn dwaalleraren.
Jezus heeft tot zulke mensen ge­zegd:

„Gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods" (Marcus 12:24).

De taal van de Bijbel dient letterlijk te worden begrepen, ten­zij er een symbool of beeldspraak is gebruikt. Christus heeft de belof­te uitgesproken:

„Indien iemand diens (Gods) wil doen wil, zal hij van deze leer weten" (Johannes 7:17).

Als de mensen wilden aanne­men wat er in de Bijbel staat, als er geen dwaalleraren waren om ze te misleiden en in verwarring te brengen, zou er een werk worden ge­daan dat de engelen zou verblijden en dat duizenden en nog eens dui­zenden die nu nog in dwaling ronddolen, zou toevoegen aan de kudde van Christus.

Wij moeten bij het onderzoek van de Bijbel ons verstand en ons denkvermogen volledig inzetten om door te dringen tot de diepten Gods voor zover dat voor sterfelijke wezens mogelijk is. Toch mogen we niet vergeten dat de geest van de ware bijbelonderzoeker wordt gekenmerkt door de leergierigheid en onderdanigheid van een kind. Moeilijke bijbelteksten kunnen nooit worden benaderd met de metho­den die worden gebruikt om wijsgerige problemen op te lossen. Wij mogen de Bijbel niet bestuderen met de zelfingenomenheid waarmee zovelen de wetenschap beoefenen, maar we moeten in nederigheid en afhankelijkheid lot God komen en er oprecht naar verlangen zijn wil te leren kennen. We moeten onze geest volledig openstellen om ken­nis te ontvangen van de grote IK BEN, anders zullen boze engelen onze geest zó verblinden en ons hart zó verharden dat de waarheid geen indruk op ons zal maken.

Veel bijbelgedeelten die volgens de geleerden een verborgenheid zijn of als onbelangrijk worden bestempeld en gewoon worden over­geslagen, bevatten woorden van troost en vermaning voor hem die in de school van Christus is onderwezen. Eén van de redenen waarom veel theologen Gods Woord zo slecht begrijpen is het feit dat zij hun ogen sluiten voor waarheden die ze niet in de praktijk willen brengen. Het begrijpen van de bijbelse waarheid hangt niet zozeer af van het verstand waarover men beschikt als wel van de oprechtheid en het vu­rige verlangen naar gerechtigheid.

De Bijbel moet altijd biddend worden onderzocht. Alleen de Heili­ge Geest kan ons het belang doen inzien van de dingen die men mak­kelijk kan begrijpen en Hij kan voorkómen dat we moeilijk te vatten waarheden gaan verdraaien. Het is de taak van de hemelse engelen onze harten voor te bereiden om het Woord van God zó te begrijpen dat we bekoord worden door zijn schoonheid, vermaand worden door zijn waarschuwingen of bezield en gesterkt worden door zijn beloften. Het gebed van de Psalmist,

“Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen uit uw wet" Psalm 119:18,

zou ook het onze moeten worden. Verzoekingen schijnen vaak zo onweerstaanbaar om­dat hij die wordt verzocht zich Gods beloften niet onmiddellijk voor de geest kan halen om Satan te bestrijden met de wapens van de Schrift, daar hij zijn gebedsleven en zijn bijbelstudie zo schromelijk heeft verwaarloosd. De engelen scharen zich echter rondom hen die zich in de hemelse dingen willen laten onderwijzen. Wanneer ze er dringend behoefte aan hebben, zullen ze hun de waarheden die ze no­dig hebben in herinnering brengen en „als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des HEREN de banier tegen hem oprichten" (Jesaja 59:19, Statenvertaling).

Jezus had zijn discipelen beloofd:

„De Trooster, de Heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te bin­nen brengen al wat Ik u gezegd heb" (Johannes 14:26).

Maar als wij willen dat Gods Geest ons de woorden van Jezus op het kritieke ogen­blik te binnen brengt, moeten we ze van tevoren in onze geest opne­men. David heeft gezegd:

„Ik berg uw Woord in mijn hart, opdat ik tegen U niet zondige" (Psalm 119:11).

Wie zijn eeuwig leven op prijs stelt, moet op zijn hoede zijn voor twijfel. De aanvallen zullen juist op de grondwaarheden worden ge­richt. Het is onmogelijk buiten het bereik van de spot, de drogredenen en de arglistige en verderfelijke leer van het moderne ongeloof te blij­ven. Satan past zijn verleidingen aan voor alle klassen. De minst ont­wikkelden valt hij aan met spot en hoon, terwijl hij de meer ontwik­kelden tegemoet treedt met wetenschappelijke bezwaren en filosofische beschouwingen die wantrouwen en minachting voor de Bijbel moeten doen ontstaan. Zelfs jonge mensen met weinig ervaring durven al te twijfelen aan bepaalde basisbeginselen van het christen­dom. Dit ongeloof onder de jeugd oefent, hoe oppervlakkig het ook is, toch zijn invloed uit. Velen gaan daardoor spotten met het geloof van hun ouders en smaden de Geest der genade. (Hebreeën 10:29).
Velen die tot eer van God en tot zegen voor de wereld zouden kunnen leven, zijn vergiftigd door de onreinheid van het ongeloof. Alle men­sen die hun vertrouwen stellen in de aanmatigende conclusies van de menselijke rede en zich inbeelden dat ze verborgenheden kunnen ont­sluieren en tot de waarheid kunnen doordringen zonder de hulp van Gods wijsheid, zitten al gevangen in de strikken van Satan.

We leven in het plechtigste tijdperk van de wereldgeschiedenis. Heel binnenkort valt de beslissing over het lot van de miljoenen be­woners van deze aarde. Ons eeuwig heil en de zaligheid van andere mensen hangt af van de weg die we nu inslaan. Wij moeten ons laten leiden door de Geest der waarheid. Elke volgeling van Christus moet zich in alle ernst afvragen: “Here, wat wilt Gij dat ik doe?" Wij moe­ten ons voor de Here verootmoedigen onder vasten en bidden en ons vaak verdiepen in zijn Woord, vooral met betrekking tot de gebeurte­nissen rond het oordeel. We moeten persoonlijk vertrouwd raken met de dingen Gods. Wij hebben geen minuut te verliezen. Gebeurtenis­sen van levensbelang spelen zich rondom ons af. Wij staan op Satans betoverde grond. Slaapt niet, wachters op Gods muren, want de vij­and ligt op de loer: hij zal zich zodra u lauw of traag wordt op u wer­pen en u tot zijn prooi maken.

Velen maken zich allerlei illusies over de manier waarop God hun toestand beoordeelt. Ze zijn er trots op dat ze bepaalde verkeerde din­gen niet hebben gedaan en denken niet aan de goede daden die God van hen verlangt, maar die ze ook niet gedaan hebben. Het is niet vol­doende als men een boom is in Gods hof. Men moet aan Gods ver­wachtingen beantwoorden door vrucht te dragen. God zal iedereen re­kenschap vragen van al het goede dat hij door zijn genade had kunnen doen en dat hij toch niet gedaan heeft. In de boeken des hemels staan ze opgetekend als onnutte dienstknechten. Toch is zelfs het geval van deze groep mensen niet hopeloos, want de lankmoedige Liefde pleit nog steeds voor hen die Gods barmhartigheid hebben versmaad en zijn genade hebben verworpen.

„Daarom heet het: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt (...), u de gelegenheid ten nutte ma­kende, want de dagen zijn kwaad" (Efeziërs 5:14-16).

In de tijd der beproeving zullen zij die Gods Woord tot hun levensgids hebben gemaakt, herkenbaar zijn. In de zomer is er geen verschil tussen de altijd-groene bomen en de andere, maar wanneer de herfst-stormen komen, blijven de altijd-groene bomen onveranderd, terwijl de andere bomen hun bladeren laten vallen.

Op dit ogenblik is er mis­schien geen verschil te zien tussen ontrouwe en ware christenen, maar binnenkort zal het verschil duidelijk merkbaar worden. Wanneer er straks tegenstand komt en fanatisme en onverdraagzaamheid de kop weer opsteken, wanneer er weer vervolgingen losbarsten, zullen de meelopers en de huichelaars wankelen en hun geloof verliezen, maar de ware christenen zullen staan als een rots in de branding, met meer geloof en hoop dan in de dagen van voorspoed.

De Psalmist zegt:

“Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters, want uw getuigenissen zijn mij tot overdenking". “Uit uw bevelen heb ik inzicht ontvangen; daarom haat ik elk leugenpad" (Psalm 119:99,104).

“Welzalig de mens die wijsheid vindt". „Hij toch zal zijn als een boom, aan het water geplant, die zijn wortels tot aan een beek uitslaat, en het niet merkt, als er hitte komt, maar welks loof groen blijft, die in een jaar van droogte geen zorg heeft en niet nalaat vrucht te dragen" (Spreuken 3:13; Jeremia 17:8).

(Grote Conflict, - E.G.White)

zondag 7 mei 2023

het spiritisme

Prediker 9:10 Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat.


Het werk van de heilige engelen dat in de Bijbel wordt beschreven, is een voortreffelijke waarheid die elke volgeling van Christus hoop geeft. Maar de bijbelse leer over dit onderwerp is verduisterd en vervormd door de dwalingen van de populaire theologie. De leer van de natuurlijke onsterfelijkheid der ziel, die in feite aan de heidense wijsbegeerte is ontleend en tijdens de duisternis van de grote afval in de christelijke geloofsleer is opgenomen, heeft de duidelijke waarheid van de Bijbel dat de doden niets weten gewoon verdrongen. Zeer velen geloven nu dat de geesten van de doden „de dienende geesten" zijn „die uitgezonden worden ten dienste van hen, die het heil zullen beërven."

Ze geloven dit ondanks de verklaringen van de Bijbel, die zegt dat de engelen al bestonden en betrokken waren bij de geschiedenis der mensheid voordat er zelfs maar één mens gestorven was.

De leer dat de mens na de dood een bewust leven leidt en vooral het geloof dat de geesten van de doden terugkeren om de levenden te dienen, heeft de weg bereid voor het moderne spiritisme. Als de doden in de tegenwoordigheid van God en van de heilige engelen worden toegelaten en oneindig meer weten dan vroeger toen ze nog op aarde waren, waarom zouden ze dan niet naar de aarde kunnen terugkeren om de levenden te onderrichten? Als de geesten van de doden rondom hun vrienden op aarde zweven, zoals de populaire theologen beweren, waarom zouden ze dan niet met hen in contact mogen treden om hen te waarschuwen voor het kwaad of om hen te troosten in hun verdriet? Hoe kunnen zij die geloven in een bewustzijn na de dood iets verwerpen dat ze beschouwen als goddelijk licht dat wordt meegedeeld door verheerlijkte geesten? Satan kan dit communicatiemiddel, dat als heilig wordt beschouwd, gebruiken om zijn doelstellingen te verwezenlijken. De gevallen engelen die hem op zijn wenken bedienen, verschijnen als boodschappers uit de geestenwereld. Terwijl hij zogenaamd de levenden in contact brengt met de doden, oefent de vorst van het kwaad een betoverende invloed uit op hun geest.
Satan kan de gedaante van hun gestorven vrienden voor de mensen doen verschijnen. De vervalsing is volmaakt: de bekende trekken, de woorden en de stem worden buitengewoon nauwkeurig nagebootst. Velen vinden troost in de verzekering dat hun geliefden de hemelse gelukzaligheid smaken en volgen „dwaalgeesten en leringen van boze geesten," zonder dat zij zich van enig gevaar bewust zijn.


Wanneer Satan hen heeft overtuigd dat de doden inderdaad terugkeren om met hen te spreken, laat hij ook andere mensen verschijnen die onvoorbereid in het graf zijn gedaald. Die beweren dan dat ze gelukkig zijn in de hemel en dat ze er zelfs hoge functies bekleden. Zo wordt de dwaling dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen rechtvaardigen en goddelozen op grote schaal verspreid. De zogenaamde bezoekers uit de geestenwereld geven soms raad en waarschuwingen die juist blijken te zijn.
Wanneer de mensen hen beginnen te vertrouwen, gaan ze over tot het verkondigen van leerstellingen die het geloof in de Bijbel helemaal ondermijnen. Terwijl ze de indruk wekken dat ze echt belangstelling hebben voor het welzijn van hun vrienden op aarde, suggereren ze de gevaarlijkste dwalingen. Het feit dat ze enkele dingen zeggen die waar zijn, en soms ook de toekomst kunnen voorspellen, geeft aan hun woorden een schijn van betrouwbaarheid. Zo nemen talloze mensen hun dwalingen zeer gemakkelijk aan en beschouwen die als vanzelfsprekend, alsof het hier ging om de heiligste waarheden van de Bijbel. Gods wet wordt aan de kant gezet, de Geest der genade wordt versmaad en het bloed van het verbond wordt als iets onheiligs beschouwd. De geesten loochenen de godheid van Christus en plaatsen zichzelf op dezelfde hoogte als de Schepper. Zo zet de grote opstandeling zijn strijd tegen God, die in de hemel begon en al bijna zesduizend jaar op aarde wordt gevoerd, voort in een andere vorm.

Velen beschouwen spiritistische verschijnselen als bedrog of als een handigheid van het medium Het is inderdaad waar dat bedrog vaak doorgaat voor een echte verschijning. Toch zijn er ook onmiskenbare uitingen van bovennatuurlijke kracht geweest.
Het geheimzinnig geklop uit de begintijd van het moderne spiritisme was niet het resultaat van menselijke handigheid of sluwheid, maar was wel degelijk het werk van boze geesten die daardoor één van de meest rampzalige misleidingen hebben ingevoerd. Velen zullen in de valstrik lopen omdat ze denken dat het spiritisme slechts menselijk bedrog is. Wanneer ze verschijnselen zullen zien die ze wél als bovennatuurlijk moeten beschouwen, zullen ze zich laten misleiden en die aanvaarden als de grote kracht Gods.

Deze mensen houden geen rekening met de uitspraken van de Schrift over de wonderen die Satan en zijn medewerkers hebben gedaan. Door satanische kracht konden de tovenaars van Farao het werk van God nabootsen. Paulus zegt dat vóór de wederkomst van Christus er weer zulke uitingen van satanische kracht zullen zijn. De wederkomst van Christus zal worden voorafgegaan door „de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen, en met allerlei verlokkende ongerechtigheid." (2 Tessalonicenzen 2:9,10). De apostel Johannes zegt in zijn beschrijving van de duivelse kracht die zich in de eindtijd zal openbaren: „En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen. En het verleidt hen, die op de aarde wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen." (Openbaring 13:13,14). In deze tekst wordt niet alleen bedrog voorzegd. De mensen worden misleid door de wonderen waartoe de medewerkers van Satan inderdaad in staat zijn en niet door de dingen waartoe ze in staat beweren te zijn.

De vorst van de duisternis, die zijn intelligentie al zó lang gebruikt om te misleiden, past zijn verleidingen met grote handigheid aan voor mensen uit alle klassen en in alle omstandigheden. Aan ontwikkelde en beschaafde mensen biedt hij het spiritisme aan in zijn verfijnde, intellectuele vorm en slaagt er op die manier in velen in zijn val te lokken. De apostel Jacobus zegt over de wijsheid van het spiritisme: zij is „niet de wijsheid, die van boven komt, maar zij is aards, ongeestelijk, duivels." (Jacobus 3:15).

De aartsbedrieger houdt dit echter verborgen wanneer het hem past. Hij die in de woestijn der verzoeking aan Christus kon verschijnen, bekleed met de glans van de hemelse serafs, komt tot de mensen in de meest aantrekkelijke gedaante: als een engel des lichts. Hij maakt zich aantrekkelijk voor het verstand door zijn verheven onderwerpen; hij werkt op de verbeelding door de zinnen in verrukking te brengen; hij doet een beroep op de gevoelens door zijn welsprekende uiteenzettingen over de liefde. Hij prikkelt de verbeelding tot een hoge vlucht en brengt de mensen ertoe zich zó op hun eigen wijsheid te beroemen dat ze God in hun hart verachten. Dit machtige wezen, dat de Verlosser der wereld naar een zeer hoge berg kon brengen en al de koninkrijken van de aarde en hun heerlijkheid aan Christus' ogen kon laten voorbijgaan, zal de mensen zijn verleidingen voorspiegelen op een wijze die de zinnen van allen die niet door Gods kracht worden beschermd in verwarring zal brengen.

Satan misleidt de mensen in onze tijd precies zoals hij Eva in de hof van Eden heeft verleid: door vleierij, door hun verlangen naar verboden kennis te prikkelen, door hen aan te zetten tot zelfverheerlijking. Door deze zonden is hij zelf gevallen en hij wil de ondergang van de mens op dezelfde manier bereiken: „Gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad," had hij gezegd. (Genesis 3:5). Het spiritisme leert dat „de mens het schepsel van de vooruitgang is; de mens moet vanaf zijn geboorte tot in alle eeuwigheid opgroeien tot de Godheid." „Iedere geest moet zichzelf oordelen, en geen ander."

„Het oordeel zal rechtvaardig zijn omdat men over zichzelf oordeelt... De troon is binnen in u." Een spiritistisch leider zei eens toen zijn geestelijk bewustzijn" begon te ontwaken: „Mijn medemensen waren allen niet-gevallen halfgoden." Een andere beweert: „Elk goed en volmaakt wezen is Christus."

Zo heeft Satan in plaats van de gerechtigheid en volmaaktheid van de oneindige God - het ware voorwerp van aanbidding - en in plaats van de volmaakte rechtvaardigheid van zijn wet - de ware maatstaf voor hetgeen de mens kan bereiken - de zondige, dwalende natuur van de mens gesteld als het enige voorwerp van aanbidding, de enige grond voor het oordeel en de enige maatstaf voor het karakter. Dit is vooruitgang, maar niet naar boven, wèl naar beneden.

Het is een wet van het geestelijk en intellectueel leven dat wij door aanschouwen worden veranderd. De geest past zich geleidelijk aan aan de voorwerpen waarop hij zich concentreert. De geest wordt zoals datgene wat hij liefheeft en waarvoor hij eerbied heeft. De mens zal nooit uitstijgen boven zijn eigen maatstaf van reinheid, goedheid of waarheid. Wanneer het eigen-ik het hoogste ideaal is, zal hij nooit iets hogers bereiken, maar steeds dieper wegzinken. Alleen Gods genade kan de mens verheffen. Als de mens aan zichzelf wordt overgelaten, zal hij onvermijdelijk bergafwaarts gaan.

De losbandigen, de genotzoekers en de zinnelijke naturen leren het spiritisme in een minder subtiele gedaante kennen dan de mensen die beschaafder zijn en op een hoger intellectueel peil staan. In zijn grovere vormen vinden ze datgene wat meer in overeenstemming is met hun neigingen. Satan bestudeert alles wat wijst op de zwakheid van de menselijke natuur, hij let op de zonden waartoe elk mens afzonderlijk geneigd is en zorgt er dan voor dat er meer dan genoeg kansen zijn om deze neiging tot het kwaad te bevredigen. Hij verleidt de mensen tot onmatigheid in dingen die op zichzelf wel geoorloofd zijn.

Door hun gebrek aan zelfbeheersing verzwakken ze echter hun lichamelijke, verstandelijke en zedelijke krachten. Duizenden heeft hij al in het verderf gestort en doet dat nog altijd omdat ze zelf toegeven aan hun hartstochten en op die manier hun eigen wezen verdierlijken. Om de kroon op zijn werk te zetten, verkondigt hij door bemiddeling van de geesten „dat ware kennis de mens boven elke wet stelt," „dat wat er is, goed is;" „dat God niet veroordeelt" en „dat alle zonden die zijn bedreven, onschuldig zijn." Wanneer de mensen er op deze manier toe gebracht worden te geloven dat hun begeerte de hoogste wet is, dat vrijheid gelijk staat met losbandigheid en dat de mens alleen aan zichzelf rekenschap moet afleggen, hoeven we ons er niet over te verwonderen dat verdorvenheid en zedenbederf overal welig tieren.

Ontelbare mensen nemen gretig de leer aan die hun toestaat de ingevingen van hun zinnelijk hart te volgen. De begeerten krijgen vrij spel omdat de teugels van de zelfbeheersing worden losgelaten. De verstandelijke en geestelijke vermogens worden onderworpen aan hun dierlijke neigingen en Satan sleept triomfantelijk duizenden mensen die zich volgelingen van Christus noemen in zijn net.

Maar niemand hoeft zich te laten misleiden door de bedrieglijke beweringen van het spiritisme. God heeft de wereld genoeg licht geschonken om de valstrik te kunnen ontdekken. Zoals reeds is aangetoond, is de theorie die ten
grondslag ligt aan het spiritisme in strijd met de duidelijke uitspraken van de Bijbel. De Bijbel zegt dat de doden niets weten, dat hun nagedachtenis is vergeten. Ze hebben geen deel aan iets dat onder de zon geschiedt en ze weten niets van de vreugde of het verdriet van hen die ze op aarde zo lief hadden.

Bovendien heeft God elk zogenaamd contact met de geesten van overledenen uitdrukkelijk verboden. In de dagen van de Hebreeën was er een groep mensen die net zoals de spiritisten van vandaag beweerden dat ze in contact konden treden met de doden. Maar de Bijbel zegt dat „de waarzeggende geesten," zoals deze bezoekers uit andere werelden worden genoemd, „geesten van duivelen" zijn. (Zie Numeri 25:1-3; Psalm 106:28; 1 Korintiërs 10:20; Openbaring 16:14).

God had de omgang met waarzeggende geesten een gruwel genoemd. Wie zich eraan schuldig maakte werd met de dood gestraft. (Leviticus 19:31; 20:27). In onze tijd wordt zelfs het woord „hekserij" met minachting uitgesproken. De bewering dat mensen contact kunnen hebben met boze geesten wordt als een fabel uit de donkere Middeleeuwen beschouwd. Maar het spiritisme dat honderdduizenden, ja zelfs miljoenen bekeerlingen maakt, dat doorgedrongen is in wetenschappelijke kringen, dat de kerken is binnengeslopen, dat aanvaard is in regeringskringen en zelfs in de paleizen van koningen - dit reusachtige bedrog is slechts een herleving in een nieuwe gedaante, van de vroeger veroordeelde en verboden zwarte kunst.

Als er geen ander bewijs was voor de ware aard van het spiritisme, zou het voor de christen al voldoende moeten zijn als hij wist dat de geesten geen onderscheid maken tussen rechtvaardigheid en zonde, tussen de edelste en zuiverste apostelen van Christus en de meest verdorven dienaren van Satan. Door zijn bewering dat de diepst gezonken mensen in de hemel zijn en daar hoge posities bekleden, verkondigt Satan aan de wereld: „Het doet er niet toe hoe verdorven je bent; het maakt niets uit of je gelooft of niet gelooft in God en de Bijbel. Leef er maar op los, zoals je zelf wil, je komt toch in de hemel." In feite verkondigen de spiritisten: „Ieder die kwaad doet, is goed in de ogen des HEREN en aan hen heeft Hij een welgevallen; waar is anders de God van het recht?" (Maleachi 2:17). Gods Woord zegt: „Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis." (Jesaja 5:20).

Deze misleidende geesten doen zich voor als apostelen, maar ze laten hen alles wat ze hier op aarde onder inspiratie van de Heilige Geest hebben geschreven, gewoon tegenspreken. Ze loochenen de goddelijke oorsprong van de Bijbel en ondermijnen op die manier het fundament van de hoop van de christen en doven het licht dat de weg naar de hemel aanwijst. Satan leert de wereld dat de Bijbel het resultaat is van menselijke verbeelding, een boek dat alleen goed genoeg is voor de mensheid in een lager ontwikkelingsstadium, dat nu niet ernstig moet worden genomen en gerust opzij kan worden gezet omdat het verouderd is. Hij zorgt dan wel voor spiritistische verschijnselen ter vervanging van Gods Woord. Dit is een techniek die hij volledig beheerst. Door dit middel kan hij de wereld laten geloven wat hij wil. Het Boek dat hem en zijn volgelingen zal veroordelen, plaatst hij op de achtergrond, precies waar hij het hebben wil. De Verlosser der wereld verlaagt hij tot een gewoon mens. Zoals de Romeinse soldaten, die de wacht hielden bij het graf van Jezus de leugen verspreidden die de priesters en oudsten hun in de mond hadden gelegd om de opstanding van Christus te loochenen, doen ook zij die in spiritistische verschijnselen geloven alsof er niets wonderbaarlijks is geweest in het leven van Jezus. Nadat zij op die manier geprobeerd hebben om Christus naar de achtergrond te verschuiven, vestigen ze de aandacht op hun eigen wonderen en beweren ze dat hun wonderen die van Christus verre overtreffen.

Het is een feit dat het spiritisme op dit ogenblik een gedaanteverwisseling ondergaat: het heeft een christelijk kleedje aangedaan en verbergt tegelijkertijd enkele van zijn meest verwerpelijke kenmerken. De mensen hebben echter al jaren zijn uitspraken en uitingen in gehoorzalen en in de pers kunnen horen en zien waardoor zij zijn ware aard goed kennen. Men kan zijn leer niet ontkennen of verbergen.
In zijn huidige vorm kan het spiritisme niet méér aanspraak op verdraagzaamheid maken dan vroeger en het is in feite gevaarlijker omdat de misleiding geraffineerder is. Terwijl het vroeger Christus en de Bijbel verwierp, beweert het nu allebei te aanvaarden. Maar de Bijbel wordt uitgelegd op een manier die in de smaak valt bij de niet-wedergeboren mens, terwijl zijn ernstige en belangrijke waarheden inhoudsloos gemaakt worden. Men noemt de liefde belangrijkste eigenschap van God, maar ze wordt gedegradeerd tot sentimentalisme, dat weinig onderscheid maakt tussen goed en kwaad. Gods rechtvaardigheid, zijn afkeer van de zonde en de eisen van zijn heilige wet worden gewoon niet genoemd. Men leert de mensen de Tien Geboden als een dode letter beschouwen. Aantrekkelijke, betoverende fabeltjes leggen beslag op de zinnen en zetten de mensen ertoe aan de Bijbel te verwerpen als de bron van hun geloof. Christus wordt net als vroeger niet aanvaard, maar Satan heeft de mensen zó verblind dat ze het bedrog niet eens meer merken.


Er zijn maar weinig mensen die zich rekenschap geven van de misleidende kracht van het spiritisme en van het gevaar dat men loopt wanneer men onder zijn invloed komt. Velen houden zich ermee bezig om hun nieuwsgierigheid te bevredigen. Ze geloven er niet echt in en ze zouden huiveren als het tot hen doordrong dat ze zich eigenlijk aan de macht van de geesten overgeven. Maar ze wagen zich op verboden terrein en de machtige verdelger oefent zonder dat zij het willen zijn macht over hen uit. Als ze er eenmaal toe gebracht zijn hun geest aan zijn leiding te onderwerpen, houdt hij hen gevangen. Zij kunnen zich onmogelijk uit eigen kracht losmaken uit de betovering. Alleen de kracht van God, die wordt geschonken in antwoord op een oprecht gebed, kan deze verstrikte zielen bevrijden.
Allen die toegeven aan zondige karaktertrekken of opzettelijk een bepaalde zonde koesteren, lokken de verleiding van Satan uit. Zij maken zich los van God en van de beschermende zorg van zijn engelen. Wanneer de boze met zijn verleidingen komt, zijn ze weerloos en worden ze een gemakkelijke prooi. Zij die zich op deze manier onder zijn heerschappij stellen, beseffen niet wat er met hen zal gebeuren. Wanneer de verleider hun nederlaag heeft bewerkt, zal hij ze gebruiken om op hun beurt anderen in het verderf te storten.


De profeet Jesaja zegt: „En wanneer men tot u zegt: Vraagt de geesten van doden en de waarzeggende geesten, die daar piepen en mompelen - zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden (vragen)? Tot de wet en tot de getuigenis? Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad" (Jesaja 8:19,20). Als de mensen de waarheid over de natuur van de mens en de toestand van de doden, die zo duidelijk in de Bijbel worden uiteengezet, hadden aanvaard, zouden zij in de uitspraken en verschijningen van het spiritisme het werk van Satan, met al zijn krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen hebben gezien. Maar de mensen willen de vrijheid die het vleselijke hart zo dierbaar is niet prijsgeven en ze willen geen eind maken aan de zonde die zij zo graag koesteren en daarom sluiten ze hun ogen voor het licht, en leven verder zonder acht te slaan op de waarschuwingen, terwijl Satan hen in zijn netten verstrikt en zij zijn prooi worden. „Omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen behouden worden (...) daarom zendt God hun een dwaling, die bewerkt, dat zij de leugen geloven." (2 Tessalonicenzen 2:10,11).


Wie zich tegen het spiritisme verzet, bestrijdt niet alleen de mensen, maar ook Satan en zijn engelen. Hij strijdt „tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in hemelse gewesten." Satan zal geen duimbreed wijken, tenzij hij wordt teruggedreven door de kracht van hemelse boodschappers. Gods volk moet hem net zoals Jezus tegemoet kunnen treden met de woorden: „Er staat geschreven." Satan kan nu net zoals in de dagen van Christus de Bijbel aanhalen en hij zal de Schrift verdraaien om zijn misleidingen kracht bij te zetten. Wie in deze gevaarlijke tijd stand wil houden, moet zelf begrijpen wat de Bijbel zegt.


Velen zullen worden geconfronteerd met geesten van duivelen die in de gedaante van overleden familieleden of vrienden verschijnen en de gevaarlijkste ketterijen verkondigen. Deze geesten zullen onze gevoelens van medeleven aanspreken en wonderen verrichten om hun beweringen geloofwaardiger te maken. Wij moeten klaar staan om ze te bestrijden met de bijbelse waarheid dat de doden niets weten en dat de verschijningen dus geesten van duivelen zijn.


Wij staan vlak voor „de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen." (Openbaring 3:10). Wie niet stevig staat in het geloof en daarvoor niet steunt op het Woord van God zal worden misleid en overwonnen.


Satan werkt met „allerlei verlokkende ongerechtigheid" om de mensen in zijn macht te krijgen en zijn misleidingen zullen hoe langer hoe meer toenemen. Hij kan zijn doel echter alleen bereiken als de mensen ingaan op zijn verzoekingen. Zij die oprecht zoeken naar de waarheid en ernaar streven hun leven door gehoorzaamheid te reinigen en hun uiterste best doen om zich voor te bereiden op de strijd, zullen in de God der waarheid een sterke verdediging vinden. „Omdat gij het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal ook Ik u bewaren," (vers 10), luidt de belofte van Christus. God zou eerder iedere engel uit de hemel zenden om zijn volk te beschermen dan dat Hij zou toelaten dat één mens die op Hem vertrouwt door Satan wordt overwonnen.


De profeet Jesaja beschrijft de vreselijke misleiding waarvan de goddelozen het slachtoffer zullen worden. Ze zullen zich veilig wanen voor de oordelen Gods en zeggen: „Wij hebben een verbond met de dood gesloten en met het dodenrijk een verdrag gemaakt; wanneer de voortstormende gesel doortrekt, zal hij ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze schuilplaats gesteld en in bedrog ons verborgen." (Jesaja 28:15). Tot deze groep behoren zij die zich in hun hardnekkige onboetvaardigheid troosten met de verzekering dat de zondaren niet zullen worden gestraft, dat alle mensen, hoe verdorven ze ook zijn, in de hemel zullen komen om zoals Gods engelen te worden. Zij die de waarheid verwerpen die God heeft geschonken om de rechtvaardigen in de tijd der benauwdheid te beschermen en in plaats daarvan de leugens van Satan, dat wil zeggen de misleidende beloften van het spiritisme, aannemen, zijn volop bezig een verbond met de dood te sluiten en een verdrag met het dodenrijk te maken.


De blindheid van onze medemensen is gewoon onvoorstelbaar. Duizenden verwerpen het Woord van God omdat ze er zogenaamd niet in kunnen geloven, maar ze nemen de misleidingen van Satan wel vol vertrouwen aan. Twijfelaars en spotters hekelen de mensen die ijveren voor het geloof van de profeten en apostelen, en drijven de spot met de plechtige verklaringen van de Bijbel over Christus, het verlossingsplan en de vergelding die zal komen over hen die de waarheid verwerpen. Ze doen alsof ze erg veel medelijden hebben met de mensen die z6 bekrompen, simplistisch en bijgelovig zijn dat ze de eisen van God erkennen en de geboden van zijn wet gehoorzamen. Ze leggen zoveel zelfverzekerdheid aan de dag en doen alsof ze inderdaad een verbond met de dood hebben gesloten en met het dodenrijk een verdrag hebben gemaakt - alsof ze een onneembare en ondoordringbare verschansing tussen zichzelf en de wraak van God hadden opgeworpen. Niets kan ze vrees inboezemen. Ze hebben zich z6 volkomen aan de verleider overgegeven, ze zijn zó nauw met hem verbonden en ze zijn zó sterk doordrongen van zijn geest, dat ze niet in staat zijn en ook niet geneigd zijn zich uit zijn strikken los te maken.


Satan heeft zich lang voorbereid op zijn laatste poging om de wereld te misleiden. Het fundament van zijn werk werd gelegd toen hij Eva in de hof van Eden verzekerde: „Gij zult geenszins sterven." „Ten dage, dat gij daarvan eet, zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God zijn, kennende goed en kwaad." (Genesis 3:4,5). Geleidelijk heeft hij de weg gebaand voor zijn meesterstuk der verleiding: het spiritisme. Hij heeft zijn plannen nog niet helemaal uitgevoerd, maar dat zal wel gebeuren wanneer zijn tijd bijna helemaal voorbij is. De profeet heeft gezegd:„En ik zag (...) drie onreine geesten komen, als kikvorsen... het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God." (Openbaring 16:13,14). De gehele wereld zal meegesleept worden in de gelederen van deze misleiding, maar zij die bewaard worden door de kracht van God en door het geloof in zijn Woord zullen ontkomen. De mensen laten zich snel in slaap sussen door een gevoel van zekerheid. Dit zal hun noodlottig worden en ze zullen pas uit hun slaap wakker schrikken wanneer Gods gramschap wordt uitgestort.


God heeft gezegd: „En Ik zal het recht tot meetsnoer maken en de gerechtigheid tot paslood; en de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen en het water zal de toevlucht wegspoelen. Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden; wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden." (Jesaja 28:17,18).

mijn bot gesprek: onsterfelijkheid van de ziel

         

De leugen van de slang, gij zult niet sterven, als je van de verboden vrucht eet.


ChatGPT:
De uitdrukking "de leugen van de slang, gij zult niet sterven" komt uit het verhaal van de zondeval in Genesis 3 van de Bijbel. In dit verhaal verleidt de slang, die wordt geïdentificeerd als Satan, Adam en Eva om van de verboden vrucht te eten. De slang beweert dat ze niet zullen sterven als ze van de vrucht eten, maar dat ze in plaats daarvan als goden zullen zijn en kennis van goed en kwaad zullen hebben.

Deze bewering van de slang is een leugen omdat God had gezegd dat als Adam en Eva van de vrucht zouden eten, ze zeker zouden sterven. De slang probeerde hen te misleiden en hen te laten geloven dat ze niet zouden sterven, maar deze bewering was vals.

Uiteindelijk kozen Adam en Eva ervoor om van de vrucht te eten, en als gevolg daarvan kwam de zonde in de wereld en werden ze verdreven uit de tuin van Eden. Het verhaal van de zondeval is een belangrijk onderdeel van de christelijke leer en wordt vaak gebruikt als een voorbeeld van de gevolgen van ongehoorzaamheid aan God.


de geest gaat terug naar God, het lichaam sterft, ziel houdt op te bestaan


ChatGPT
De uitdrukking "de geest gaat terug naar God, het lichaam sterft, ziel houdt op te bestaan" is een interpretatie van een aantal bijbelse concepten met betrekking tot de menselijke natuur en het hiernamaals.

In de Bijbel wordt de geest vaak beschreven als de adem van God die de mens inademt en die het leven geeft aan het lichaam. Wanneer een persoon sterft, wordt zijn of haar lichaam begraven of gecremeerd, en keert de geest terug naar God. Dit idee wordt bijvoorbeeld beschreven in Prediker 12:7, waar staat: "En het stof wederkeert tot de aarde, gelijk het geweest is, en de geest wederkeert tot God, die hem gegeven heeft."

De ziel is een wat lastiger concept. In sommige delen van de Bijbel wordt de ziel beschreven als iets wat leeft in het lichaam en wat na de dood blijft bestaan. In andere delen van de Bijbel wordt de ziel beschreven als iets wat samenhangt met het leven en het bewustzijn, en wat ophoudt te bestaan wanneer een persoon sterft. Er is dus niet echt een eenduidig beeld van de ziel in de Bijbel.

In sommige christelijke stromingen wordt wel aangenomen dat de ziel na de dood voortleeft, bijvoorbeeld in de hemel of de hel. Maar er zijn ook christenen die geloven dat de ziel ophoudt te bestaan bij de dood en dat de opstanding van de doden pas plaatsvindt bij de wederkomst van Jezus Christus.



Adam kreeg geest in geblazen niet ziel, Adam werd een levende ziel


ChatGPT
Je hebt gelijk dat in Genesis 2:7 staat dat God de mens vormde uit het stof van de aarde en hem de levensadem inblies, waardoor de mens een levende ziel werd. De term "ziel" wordt in de Bijbel vaak gebruikt om het leven of de levenskracht van een persoon of dier aan te duiden. Het is dus waar dat de Bijbel zegt dat Adam een levende ziel werd nadat God hem de adem van het leven had gegeven.

Het is echter ook belangrijk om op te merken dat de geest van de mens ook een belangrijk onderdeel van zijn wezen is, en dat deze in de Bijbel vaak wordt onderscheiden van de ziel. In sommige bijbelvertalingen wordt de term "geest" gebruikt in plaats van "adem van het leven". De geest van de mens wordt soms beschreven als het deel van de mens dat in contact staat met God en dat in staat is om Hem te aanbidden en te begrijpen.

Dus hoewel het waar is dat Adam een levende ziel werd nadat God hem de levensadem had gegeven, betekent dit niet dat de geest van de mens geen belangrijk onderdeel van zijn wezen is. In de christelijke theologie wordt de geest van de mens vaak gezien als het deel van de mens dat in staat is om een persoonlijke relatie met God te hebben en om te groeien in zijn of haar geestelijk leven.





De levenskracht van de mens is niet ziel, maar geest die God inblaast


ChatGPT
Je hebt gelijk dat er in de Bijbel een verschil wordt gemaakt tussen de ziel en de geest van de mens. In Genesis 2:7 wordt beschreven hoe God de mens uit het stof van de aarde vormde en in zijn neusgaten de levensadem blies, waardoor de mens een levende ziel werd. In deze passage wordt dus de nadruk gelegd op het feit dat God de mens de levensadem gaf, wat vaak wordt geïnterpreteerd als de geest die in de mens wordt ingeblazen.

De ziel wordt in de Bijbel vaak omschreven als het onzichtbare, innerlijke deel van de mens dat zijn persoonlijkheid, zijn emoties en zijn wil omvat. Het is in zekere zin het deel van de mens dat hem uniek maakt en dat hem onderscheidt van andere wezens. Hoewel de ziel en de geest dus beide belangrijke onderdelen zijn van de menselijke natuur, zijn het wel verschillende dingen.

In sommige christelijke stromingen wordt aangenomen dat de ziel na de dood voortleeft, terwijl de geest terugkeert naar God. Andere stromingen geloven echter dat zowel de ziel als de geest voortleven na de dood en dat ze in de toekomst weer samengevoegd zullen worden met het lichaam bij de opstanding van de doden.





ziel en lichaam gaan verloren als de geest terug gaat naar God


ChatGPT
In de christelijke theologie wordt over het algemeen aangenomen dat de geest van de mens na de dood terugkeert naar God, terwijl het lichaam en de ziel achterblijven op aarde. Sommige christenen geloven dat de ziel na de dood voortleeft en naar een tijdelijke bestemming gaat (zoals het paradijs of de hel), terwijl anderen geloven dat de ziel na de dood "slaapt" en pas weer tot leven wordt gewekt bij de wederkomst van Christus.

Het idee dat de ziel en het lichaam verloren gaan nadat de geest terugkeert naar God is echter niet in overeenstemming met de meeste christelijke opvattingen over het hiernamaals. In plaats daarvan geloven de meeste christenen dat er op een bepaald moment in de toekomst een opstanding van de doden zal plaatsvinden, waarbij de lichamen van de overledenen zullen worden opgewekt en verenigd zullen worden met hun geesten. Dit wordt bijvoorbeeld beschreven in 1 Korintiërs 15:51-53, waar Paulus schrijft: "Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk van God niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid. Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden."





leert de bijbel dat de ziel voortleeft, of leren mensen dat


ChatGPT
In de Bijbel wordt inderdaad geleerd dat de ziel van de mens voortleeft na de dood. Er zijn verschillende passages waarin wordt gesproken over een leven na de dood, zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament. Hier volgen enkele voorbeelden:

Psalm 16:10: "Want U zult mijn ziel niet aan de hel overlaten, U zult niet toestaan dat Uw Heilige ontbinding ziet."


Prediker 12:7: "En het stof terugkeert tot de aarde zoals het was, en de geest terugkeert tot God, Die hem gegeven heeft."


Matteüs 10:28: "En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden. Wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam kan te gronde richten in de hel."


Openbaring 6:9-11: "En toen het Lam het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen die gedood waren omwille van het Woord van God en omwille van het getuigenis dat zij hadden. En zij riepen met luide stem: "Hoelang, o Heer, heilig en waarachtig, oordeelt en wreekt U ons bloed niet op hen die op de aarde wonen?" En aan ieder van hen werd een wit gewaad gegeven en hun werd gezegd dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het aantal van hun mededienstknechten en hun broeders zou vol zijn, die gedood zouden worden zoals zij."

In deze passages wordt dus duidelijk gesproken over de ziel die voortleeft na de dood. Dit is dan ook de reden waarom veel christenen geloven dat de ziel na de dood naar een tijdelijke bestemming gaat en dat deze op een bepaald moment in de toekomst weer verenigd zal worden met het lichaam bij de opstanding van de doden.





Psalm 16: 10 gaat over Jezus, die niet voor eeuwig de dood zou zien, noch Zijn lichaam ontbinding


ChatGPT
Dat klopt. Psalm 16:10 wordt vaak gezien als een profetie over Jezus Christus. In het Nieuwe Testament wordt deze passage aangehaald en toegepast op de opstanding van Jezus uit de dood. Volgens de christelijke leer heeft Jezus de dood overwonnen en is Hij opgestaan uit de dood, waardoor Hij niet voor eeuwig de dood heeft gezien en Zijn lichaam niet is vergaan. In die zin heeft Jezus de dood overwonnen en biedt Hij gelovigen de hoop op eeuwig leven.





Prediker 12:7 gaat niet over dat de ziel terugkeert maar geest


ChatGPT
U heeft gelijk dat Prediker 12:7 spreekt over de geest van de mens die terugkeert naar God, en niet zozeer over de ziel. In deze passage wordt de menselijke geest voorgesteld als iets dat God aan de mens heeft gegeven en dat bij de dood van de mens terugkeert naar God. Dit wordt gezien als een onderdeel van de christelijke leer over het leven na de dood, waarbij het lichaam sterft en vergaat, maar de geest van de mens voortleeft en terugkeert naar God. Hoewel de term 'ziel' niet expliciet wordt genoemd in Prediker 12:7, wordt het begrip ziel in het Oude en Nieuwe Testament vaak in verband gebracht met de menselijke geest en wordt het als een onsterfelijk onderdeel van de mens beschouwd.





Matteüs 10:28: spreekt niet over het voortleven van de ziel


ChatGPT
U heeft gelijk dat Matteüs 10:28 niet expliciet spreekt over het voortleven van de ziel na de dood. In deze passage waarschuwt Jezus zijn discipelen om niet bang te zijn voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet in staat zijn om de ziel te doden. Hij spoort hen aan om eerder bang te zijn voor God, die in staat is om zowel lichaam als ziel te vernietigen in de hel. Hoewel er in deze passage geen specifieke verwijzing is naar het voortleven van de ziel na de dood, kan het wel worden gezien als een impliciete verwijzing naar de onsterfelijkheid van de ziel. Dit is ook hoe veel christenen deze passage interpreteren: als een bevestiging dat de ziel na de dood blijft bestaan en een oordeel zal ondergaan in de hel.





Openbaring 6:9-11, spreekt niet expliciet over dat de ziel voortleeft, maar vergelijkt deze roep van de zielen, als het bloed van Kain, die om wraak roept.


ChatGPT
U heeft gelijk dat Openbaring 6:9-11 niet expliciet spreekt over het voortleven van de ziel na de dood, maar over de roep van de zielen van de martelaren die om wraak roepen. In deze passage wordt beschreven hoe de zielen van degenen die omwille van hun getuigenis voor Christus zijn gedood, onder het altaar voor Gods troon zijn en roepen om gerechtigheid en wraak. Het beeld van het bloed van Abel dat om wraak roept in Genesis 4:10 wordt hierbij gebruikt als vergelijking.

Hoewel deze passage niet expliciet spreekt over de onsterfelijkheid van de ziel, kan het wel worden gezien als een aanwijzing dat de ziel van de mens blijft voortbestaan na de dood. De zielen van de martelaren zijn nog steeds aanwezig en actief in de aanwezigheid van God, ondanks hun fysieke dood. Dit is ook hoe veel christenen deze passage interpreteren: als een bevestiging dat de ziel na de dood blijft voortbestaan en een rol blijft spelen in Gods plan voor gerechtigheid en oordeel.





"Alles wat uw hand vindt om te doen, doe dat naar uw vermogen, want er is geen werk, geen overleg, geen kennis of wijsheid in het graf, waar u naartoe gaat." Prediker 9: 10.
Dan is er dus geen onsterfelijkheid en is er geen voortbestaan van de ziel, geen actieve aanwezigheid.


ChatGPT
U heeft een goed punt. Prediker 9:10 spreekt over het feit dat er geen werk, overleg, kennis of wijsheid is in het graf waar de mens naartoe gaat. Dit kan inderdaad worden gezien als een bevestiging dat er geen voortbestaan van de ziel is na de dood, en dat de menselijke geest niet meer actief is.

Het boek Prediker staat bekend om zijn sombere kijk op het leven en de dood, en kan soms zelfs cynisch overkomen. Hoewel deze passage kan worden gezien als een ontkenning van de onsterfelijkheid van de ziel, moeten we het wel in de context van het hele boek lezen en rekening houden met andere bijbelverzen en leerstellingen over het leven na de dood.

In andere delen van de Bijbel, zoals in het Nieuwe Testament, wordt de onsterfelijkheid van de ziel wel expliciet genoemd. Het is daarom belangrijk om de verschillende delen van de Bijbel in hun geheel te lezen en te interpreteren, en om rekening te houden met de bredere theologische context van de christelijke leer over het leven na de dood.





Onsterfelijkheid van de ziel in het nieuwe testament


ChatGPT
In het Nieuwe Testament wordt de onsterfelijkheid van de ziel wel expliciet genoemd. Bijvoorbeeld in Matteüs 25:46 staat: "Dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven." Hier wordt de suggestie gewekt dat er na de dood twee verschillende bestemmingen zijn: een eeuwig leven voor de rechtvaardigen en een eeuwige straf voor degenen die onrechtvaardig hebben geleefd. Dit impliceert dat er een voortbestaan van de ziel is na de dood.

Een ander voorbeeld vinden we in Lucas 23:43, waar Jezus tegen de misdadiger die naast Hem gekruisigd werd zegt: "Voorwaar, Ik zeg u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn." Dit kan worden gezien als een bevestiging van de onsterfelijkheid van de ziel en het voortbestaan van het individu na de dood.

Verder wordt in het Nieuwe Testament het concept van de opstanding van de doden genoemd. Bijvoorbeeld in 1 Korintiërs 15:42-44 staat: "Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, maar opgewekt in onvergankelijkheid. Er wordt gezaaid in oneer, maar opgewekt in heerlijkheid. Er wordt gezaaid in zwakheid, maar opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam." Dit suggereert dat er een wederopstanding zal zijn van de doden, waarbij de ziel of geest terugkeert naar het lichaam en het geheel een onsterfelijk en verheerlijkt bestaan zal hebben.

Over het algemeen wordt in het Nieuwe Testament dus wel het idee van de onsterfelijkheid van de ziel en een voortbestaan na de dood naar voren gebracht.





Suggestie dat de ziel voortleeft na de dood is een suggestie. Wat Jezus zegt tegen de moordenaar aan het kruis, suggereert dat hij direct naar het paradijs gaat, terwijl Jezus tegen Maria zegt, raak mij niet aan want ik ben nog niet bij de Vader geweest.


ChatGPT
Het is waar dat de suggestie dat de ziel voortleeft na de dood een suggestie is, en dat verschillende passages in de Bijbel verschillende interpretaties mogelijk maken. Het citaat uit Lucas 23:43 waarin Jezus tegen de misdadiger zegt dat hij diezelfde dag nog met Hem in het paradijs zal zijn, wordt vaak opgevat als bewijs voor het voortbestaan van de ziel na de dood. Echter, er zijn ook interpretaties mogelijk waarin Jezus hierbij refereert aan een toekomstig moment waarop de ziel zal worden opgewekt en de rechtvaardigen in het paradijs zullen leven.

Het citaat waarin Jezus tegen Maria zegt dat zij Hem niet moet aanraken omdat Hij nog niet bij de Vader is geweest, kan worden gezien als ondersteuning voor de interpretatie dat de ziel niet direct na de dood voortleeft, maar pas bij de wederopstanding van de doden zal worden opgewekt.

Het is belangrijk om te benadrukken dat de Bijbel geen eenduidige uitspraken doet over de onsterfelijkheid van de ziel en het voortbestaan na de dood. Er zijn verschillende interpretaties mogelijk en dit is al eeuwenlang een onderwerp van discussie en debat onder theologen en Bijbelgeleerden.

het eerste grote bedrog

Hosea 6:7 Zíj hebben echter als Adam het verbond overtreden. Daar hebben zij trouweloos gehandeld tegenover Mij.


Al bij het begin van de geschiedenis der mensheid begon satan met zijn pogingen om de mens te misleiden. Hij had de engelen in de hemel tot rebellie opgehitst en wilde nu de bewoners van de aarde ertoe over­halen om samen met hem de strijd tegen Gods heerschappij aan te binden. Satan besloot hun val te ver­oorzaken, zodat hij, wanneer hij hen van God had gescheiden en hen onder zijn heerschappij had gebracht, ook de aarde zou bezitten en hier zijn koninkrijk kon oprichten om tegen de Allerhoogste te strijden. Als Satan zich in zijn ware gedaante had laten zien, zou hij onmiddellijk zijn afgewezen, want Adam en Eva waren voor deze gevaarlijke vijand gewaarschuwd. Hij werkte echter in het geheim en hield zijn opzet dan ook voor hen verborgen om zijn doel beter te kunnen bereiken.
Hij heeft de slang, die toen een schepsel van betoverende schoonheid was, als tussenpersoon gebruikt en Eva aangesproken met de woorden: "God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof?" (Genesis 3:1). Als Eva niet in discussie was getreden met de verleider zou ze veilig zijn geweest, maar ze ging met hem discussiëren en werd daardoor het slachtoffer van zijn listen.

Genesis  3: 2,5 Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. 

Satan beweerde dat zij als God zouden worden, meer wijsheid zouden bezitten dan tevoren en ook een beter leven zouden leiden. Eva zwichtte voor de verleiding en door haar invloed werd ook Adam tot de zonde verleid. Ze geloofden de woorden van de slang die had verklaard dat God niet meende wat Hij zei. Ze stelden geen vertrouwen in hun Schepper en vonden dat Hij hun vrijheid beknotte. Ze dachten dat ze wijzer en gelukkiger zouden worden als ze Gods wet overtraden. Maar wat ontdekte Adam na zijn zonde aangaande de betekenis van de woorden: "Want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven!"

Kwam hij tot de vaststelling dat hij er beter aan toe was, zoals Satan hem had voorgespiegeld? Als dat waar was. zou de overtreding van Gods wet inderdaad de moeite waard zijn en zou Satan de weldoener der mensheid blijken te zijn. Maar Adam merkte dat dit niet de betekenis van Gods uitspraak was. God zei dat de mens als straf voor de zonde naar de aardbodem zou terugkeren, omdat hij daaruit was voort­gekomen: "Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren", (vers 19).

In het midden van de hof van Eden stond de boom des levens. Zijn vrucht kon het leven eeuwig doen voortduren. Als Adam God ge­hoorzaam was gebleven, zou hij altijd vrij toegang hebben gehad tot deze boom en zou hij eeuwig hebben geleefd. Maar toen hij had gezondigd, werd hem de toegang tot de boom des levens ontzegd en werd hij sterfelijk. Gods uitspraak "Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren", impliceerde het absolute einde van het leven.

De onsterfelijkheid die God aan de mens had beloofd op voorwaarde dat hij gehoorzaamde, werd door de overtreding verspeeld. Adam kon aan zijn nageslacht niets doorgeven wat hij zelf niet had en er zou voor de gevallen mensheid geen hoop zijn geweest als God de onsterfelijkheid niet weer binnen het bereik van de mens had gebracht door het geven van zijn Zoon. 

Terwijl "de dood tot alle mensen is doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben", "heeft Christus onvergankelijk leven aan het licht gebracht door het evangelie" (Romeinen 5:12; 2 Timoteüs l: 10).

De onsterfelijkheid kon alleen door Christus worden verkregen. Jezus zei: 

"Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien" (Johannes 3:36). 

Iedereen kan dit kostbare geschenk ontvangen, als hij bereid is aan de voorwaarde te voldoen.

De grote bedrieger was de enige die Adam het eeuwige leven beloofde als hij ongehoorzaam was. De uitspraak van de slang in de hof van Eden - "Gij zult geenszins sterven" - was de eerste preek die ooit over de onsterfelijkheid van de ziel werd gehouden. Toch worden deze woorden, die slechts steunen op het gezag van Satan, van de kansels van christelijke kerken verkondigd en worden ze door de meeste mensen even gretig aanvaard, zoals het eerste mensenpaar dat deed.
Gods uitspraak "De ziel die zondigt, die zal sterven" (Ezechiël 18:20), wordt als volgt uitgelegd: "De ziel die zondigt, zal niet sterven, maar eeuwig leven". Wij kunnen er ons slechts over verwonderen dat de mensen zo lichtgelovig zijn wanneer het Satans woorden zijn en zo ongelovig staan tegenover Gods woorden.
Als de mens na de zondeval vrije toegang had gehad tot de boom des levens, zou hij eeuwig hebben geleefd en zou ook de zonde eeuwig hebben bestaan. Maar "de cherubs met een flikkerend zwaard" (Genesis 3:24) bewaakten de weg tot de boom des levens en niemand van Adams nageslacht heeft deze grens mogen overschrijden om aan de levengevende vrucht te komen. Daarom is geen enkele zondaar onsterfelijk.
Maar na de zondeval gaf Satan zijn engelen opdracht een bijzondere inspanning te doen om de mensen het geloof in de natuurlijke onsterfe­lijkheid in te prenten. Als ze de mensen zo ver hadden gekregen dat ze deze dwaling aannamen, moesten ze hen ook nog influisteren dat de ongelovigen eeuwig gepijnigd zouden worden. Daarom stelt de vorst van de duisternis alles in het werk om God voor een wraak­zuchtige tiran te laten doorgaan. Satan beweert ook dat God allen die Hem niet welgevallig zijn in de hel werpt, waar ze zijn gramschap voor eeuwig zullen ondergaan en dat hun Schepper, terwijl zij daar een onbeschrijfelijke angst doorstaan en in de eeuwige vlammen krimpen van pijn, met voldoening op hen neerblikt.
Op die manier schrijft de aartsvijand zijn eigen kenmerken toe aan de Schepper en Weldoener van de mensheid. Wreedheid is satanisch. God is liefde. Alles wat God ge­schapen had was rein, heilig en lieflijk tot het ogenblik dat de zonde haar intrede deed door de eerste grote opstandeling. Ook vandaag probeert Satan mensen te overwinnen - zoals hij het eerste mensenpaar heeft overwinnen -door hun vertrouwen in hun Schepper aan het wankelen te brengen en ze te doen twijfelen aan de wijsheid van zijn heerschappij en aan de rechtvaardigheid van zijn wetten. Om hun eigen boosheid en opstandigheid te rechtvaardigen, stellen Satan en zijn afgezanten God nog slechter voor dan zij zelf zijn.

Elk gevoel van goedheid, barmhartigheid en rechtvaardigheid wordt gekwetst door de leerstelling die zegt dat de ongelovigen na hun dood gepijnigd worden in een eeuwig brandende hel van vuur en zwavel, dat ze voor de zonden van een kort leven op aarde gekweld zullen worden zolang God bestaat. Toch wordt deze leer overal verkondigd en is ze opgenomen in de geloofsbelijdenis van veel christelijke kerken.
De godsdienst van de Bijbel, die getuigt van liefde, goedheid en barmhartigheid, wordt door bijgeloof verduisterd en gehuld in verschrikkingen. Als we nagaan welke valse voorstelling van Gods karakter Satan aan de mensen geeft, is het niet verwonderlijk dat onze barmhartige Schepper wordt gevreesd en zelfs gehaat.

Veel mensen die de leer van de eeuwig pijniging weerzinwekkend vinden worden tot de tegen­overgestelde dwaling gedreven. Ze stellen vast dat de Bijbel zegt dat God een God van liefde en barmhartigheid is, en kunnen niet aannemen dat Hij zijn schepselen aan de vlammen van een eeuwig brandende hel zal prijsgeven. Daar zij denken dat de ziel onsterfelijk is, komen ze onvermijdelijk tot de conclusie dat alle mensen uiteindelijk zalig zullen worden. Velen beschouwen de bedreigingen van de Bijbel slechts als een middel om de mensen door vrees tot gehoorzaamheid te brengen. Ze zullen volgens hen echter nooit letterlijk worden uitgevoerd. De zondaar kan zich dan overgeven aan zijn zelfzuchtig genot, hoeft helemaal geen oog te hebben voor Gods eisen en kan er toch op hopen dat God hem uiteindelijk zal aannemen. Zo'n leer die ervan uitgaat dat God wel barmhartig, maar niet tegelijkertijd rechtvaardig is, valt in de smaak bij de vleselijke mens en stijft de goddelozen in hun ongerechtigheid.
Als het waar was dat de zielen van alle mensen onmiddellijk na de dood naar de hemel gingen, zouden wij de dood boven het leven moeten verkiezen. Velen hebben onder invloed van deze opvatting een eind aan hun leven gemaakt.

God heeft genoeg bewijzen in zijn Woord gegeven dat Hij de over­treders van zijn wet zal straffen. Zij die zichzelf vleien met de gedachte dat Hij te barmhartig is om het vonnis over de zondaar ten uitvoer te brengen, hoeven maar een blik te werpen op het kruis van Golgótha. De dood van de zondeloze Zoon van God toont aan dat "het loon dat de zonde geeft de dood is" en dat er op elke overtreding van Gods wet een rechtvaardige straf volgt.
Christus die zonder zonde was, is voor de mens tot zonde gemaakt. Hij droeg de straf voor de overtreding en ook het verdriet dat het aangezicht van zijn Vader verborgen bleef tot zijn hart was gebroken en zijn leven was verbrijzeld. Dit grote offer werd gebracht opdat zondaren verlost zouden kunnen worden. Er was geen andere manier om de mens te bevrijden van de straf der zonde. Iedereen die weigert te delen in de verzoening waarvoor zo'n hoge prijs is betaald, zal zijn eigen schuld en de straf voor de overtreding zelf moeten dragen.

Laten wij nu even nagaan wat de Bijbel leert over de goddelozen en onboetvaardigen. "Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet" (Openbaring 21:6). Deze belofte wordt alleen gegeven aan de dorstigen. Alleen zij die behoefte hebben aan het water des levens en ernaar zoeken zonder belangstelling te hebben voor anderen dingen zullen dat water ontvangen.
"Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn" (vers 7). Ook in dit geval zijn er voorwaarden gesteld. Om alle dingen te beërven, moeten wij de zonde bestrijden en haar overwinnen.
De Prediker zegt: "Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen, daar een zondaar honderdmaal kwaad doet en toch lang leeft. Nochtans weet ik, dat het de godvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem vrezen; de goddeloze daarentegen zal het niet welgaan" (Prediker 8:11-13).
Paulus zegt dat de zondaar "de toorn ophoopt tegen de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken". "Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het koninkrijk van Christus en God" (Efeziërs 5:5).
"Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad. Buiten zijn de honden en de tovenaars, de hoereerders, de moordenaars, de afgodendienaars en ieder, die de leugen liefheeft en doet" (Openbaring 22:14,15).
God heeft aan de mens een beschrijving van zijn karakter en een verklaring over zijn handelen met de zonde gegeven. "HERE, HERE, God barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goeder­tierenheid en trouw, die goeder­tierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig" (Exodus 34:6,7). "De HERE bewaart allen die Hem liefhebben, maar Hij verdelgt alle goddelozen";

"Maar de overtreders worden tezamen verdelgd, het nakroost van de goddelozen wordt uitgeroeid" (Psalm 145:20; 37:38). De kracht en het gezag van Gods heerschappij zullen worden aangewend om de opstand te onderdrukken. Toch zullen alle daden van de straffende gerechtigheid volkomen in overeen­stemming zijn met het karakter van God als een barmhartig, lankmoedig en liefdevol wezen.

God doet niemands wil of oordeel geweld aan. Hij schept geen behagen in slaafse gehoorzaamheid. Hij wil dat zijn schepselen Hem liefhebben omdat Hij hun liefde waardig is. De beginselen van goedheid, barm­hartigheid en liefde, die de Heiland ons heeft geleerd en in zijn leven heeft getoond, zijn een weerspiegeling van de wil en het karakter van God.
Christus zei dat Hij niets anders leerde dan wat Hij van zijn Vader had ontvangen. De beginselen van Gods heerschappij zijn vol­komen in harmonie met het gebod dat Christus heeft gegeven: "Hebt uw vijanden lief'. God geeft de goddelozen een rechtvaardige straf in het belang van het heelal en zelfs in het belang van degenen die door zijn oordelen worden getroffen.

Zij die Satan als hun leider hebben gekozen, zijn niet voorbereid om in Gods tegenwoordigheid te ver­schijnen. Hoogmoed, bedrog, losbandigheid en wreedheid zijn onlosmakelijk verbonden met hun karakter. Kunnen zij in de hemel komen om voor eeuwig te leven met hen die zij op aarde hebben veracht en gehaat?
De waarheid zal een leugenaar nooit aanstaan, nede­righeid is onverenigbaar met zelfingenomenheid en hoogmoed; reinheid is onaanvaardbaar voor de verdorven mens; onbaatzuchtige liefde trekt de zelfzuchtige niet aan. Zouden zij die op aarde altijd in opstand zijn gekomen tegen God plotseling naar de hemel kunnen worden overgeplaatst om de heiligheid en volmaaktheid die er heersen te aanschouwen?
Iedereen is er vervuld van liefde, elk gelaat straalt van vreugde. Zouden zij met een hart vol haat tegenover God, onder de hemelse scharen kunnen leven om samen hun stem in lofzangen te verheffen?
Zouden zij de heerlijkheid van God en van het Lam wel kunnen verdragen? Neen, beslist niet! Ze hebben een proeftijd van vele jaren gehad om een karakter te vormen dat in harmonie is met de hemel, maar ze hebben hun geest nooit geoefend om de reinheid lief te hebben, zij hebben nooit de taal van de hemel geleerd, en nu is het te laat. Hun leven van opstand tegen God heeft hen ongeschikt gemaakt voor de hemel. De reinheid, heiligheid en vrede die daar heersen zouden een kwelling voor hen zijn; de heerlijkheid van God zou een verterend vuur zijn. Zij zouden willen wegvluchten van die heilige plaats. Zij zouden de vernietiging als een welkome oplossing zien omdat zij dan verborgen zijn voor het aangezicht van Hem die stierf om hen te verlossen. Het lot van de goddelozen is een gevolg van hun eigen keuze. God is rechtvaardig en barmhartig, maar zij hebben zelf voor hun uitsluiting uit de hemel gekozen.

Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here" (Romeinen 6:23). Het eeuwige leven is het erfdeel van de rechtvaardigen en de eeuwige dood is het deel van de goddelozen.
Mozes sprak tot de Israëlieten: "Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade" (Deuteronomium 30:15). De dood waar het in deze teksten om gaat, is niet de dood die over Adam is uitgesproken, want de hele mensheid ondergaat de straf die op zijn overtreding stond. Het is "de tweede dood", die tegenover het eeuwige leven wordt gesteld.

Door de zonde van Adam is de dood op alle mensen overgegaan. Allen dalen af in het graf. Dankzij het verlossingsplan zullen allen echter ook uit het graf verrijzen. "Er zal een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zijn" (Hande­lingen 24:15; l Korintiërs 15:22). Maar er wordt een onderscheid gemaakt tussen de twee groepen die zullen opstaan. "Allen, die in de graven zijn, zullen naar zijn stem horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel" (Johannes 5:28,29). Zij die "waardig geacht" zijn tot de opstanding ten leven worden "zalig en heilig" genoemd. "Over hen heeft de tweede dood geen macht" (Openbaring 20:6). Maar zij die geen vergiffenis hebben gekregen op grond van hun berouw en hun geloof moeten de straf van de overtreding - "het loon der zonde" - dragen. Ze krijgen een straf die in duur en intensiteit verschilt "naardat hun werken zijn1', maar die hoe dan ook uitloopt op de tweede dood. Daar God in zijn barmhartigheid en rechtvaardigheid de zondaren onmogelijk in hun zonden kan redden, maakt Hij een einde aan hun leven, dat ze door hun overtredingen hebben verspeeld en waarvoor zij onwaardig bleken te zijn.

"Immers nog een wijle, en de goddeloze is niet meer; als gij let op zijn plaats, dan is hij niet meer. "Zij zullen worden, als hadden zij nooit bestaan" (Psalm 37:10: Obadja 16). Zo komt er een eind aan de zonde en aan al het verdriet en de verwoesting die daar het gevolg van zijn.

De leerstelling dat de mens bewust is na de dood, is gebaseerd op de fundamentele dwaling van de natuurlijke onsterfelijkheid. Deze leer is net zoals die van de eeuwige pijniging in strijd met de Bijbel, met de rede en met onze gevoelens van menselijkheid. Volgens de populaire opvatting zijn de verlosten in de hemel op de hoogte van alles wat er hier op aarde gebeurt, en meer in het bijzonder, van het leven van hun vrienden die ze hebben achtergelaten.

Wat zegt de Bijbel over al deze onderwerpen? David zegt dat de mens in de dood geen bewustzijn heeft. "Gaat zijn adem uit, dan keert hij weder tot de aarde, te dien dage vergaan zijn plannen" (Psalm 146:4). Salomo zegt hetzelfde: "De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets". "Zowel hun liefde als hun haat en hun naijver zijn reeds lang vergaan; en zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt". "Al wat uw hand vindt om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat" (Prediker 9:5,6,10).
De populaire theologen beweren dat de doden in de hemel zijn. Ze zouden de eeuwige zaligheid zijn ingegaan en God met een onster­felijke tong loven. De Psalmdichter zegt echter: "Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven in het dodenrijk?"
"Niet de doden zullen de HERE loven, niemand van wie in de stilte zijn neergedaald" (Psalm 6:6; 115:17).
Petrus heeft op Pinksteren verklaard dat de aartsvader David "én gestorven én begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag". "Want David is niet opgevaren naar de hemelen" (Handelingen 2:29,34).

Het feit dat David tot de opstanding in het graf blijft, bewijst dat de rechtvaardigen na de dood niet naar de hemel gaan. David zal alleen door zijn opstanding, die mogelijk is omdat Christus ook uit de doden is opgestaan, eens aan de rechterhand van God kunnen zitten. Paulus zegt in dit verband: "Immers, indien er geen doden opgewekt worden, dan is Christus ook niet opgewekt; en indien Christus niet is opgewekt, dan is uw geloof zonder vrucht, dan zijt gij nog in uw zonden.
Dan zijn ook zij, die in Christus ontslapen zijn, verloren" (l Korintiërs 15:16,18).
Als de rechtvaardigen vierduizend jaar lang na hun dood rechtstreeks naar de hemel waren gegaan, zou Paulus toch onmogelijk hebben kunnen zeggen dat indien er geen opstanding is "zij, die in Christus ontslapen zijn, ook verloren zijn"?
Er zou dan geen opstanding nodig zijn.Toen Christus op het punt stond zijn discipelen te verlaten, zei Hij hun niet dat ze Hem spoedig weer zouden ontmoeten. "Ik ga heen om u plaats te bereiden", had Hij gezegd. "En wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen" (Johannes 14:2,3).

Paulus deelt ons ook mee: "De Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen", l Tessalonicenzen 4: 16,17

Voordat iemand in de woningen van de verlosten mag gaan, moet zijn geval zijn onderzocht en moeten zijn karakter en zijn daden door God zijn beoordeeld. Allen zullen worden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken staat en ze zullen op grond van hun werken worden beloond.
Dit oordeel vindt niet plaats op het ogenblik van hun overlijden. Let maar eens goed op de woorden van Paulus: "Hij heeft een dag bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken" (Handelingen 17:31). Hier zegt de apostel duidelijk dat er een dag, die in zijn tijd nog in de toekomst lag, bepaald is waarop de wereld zal worden geoordeeld.
Johannes zegt: "En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend... en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken" (Openbaring 20:12).

Maar wat voor zin heeft het toekomstige oordeel als de doden al het hemelse geluk genieten of zitten te krimpen in de vlammen van de hel. Zullen de rechtvaardigen na het onderzoek van hun geval op de oordeelszitting horen: "Wél gedaan, gij goede en getrouwe slaaf... ga in tot het feest van uw heer", terwijl ze misschien al eeuwen in zijn tegenwoordigheid zijn? Worden de goddelozen uit de plaats der pijniging opgeroepen om het oordeel van de Rechter der ganse aarde te horen: "Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwig vuur" (Mattheüs 25:21,41).
Nergens in de Bijbel kan men ook maar één tekst vinden die zegt dat de rechtvaardigen direct na de dood hun beloning ontvangen of de goddelozen hun straf krijgen.

De Bijbel zegt dat ze slapen tot de opstandingsmorgen (l Tessa­lonicenzen 4:14; Job 14:10-12).
Op de dag dat "het zilveren koord losgemaakt en de gouden lamp verbroken wordt" (Prediker 12:6), vergaan de gedachten van de mens. Zij die in het graf neerdalen, gaan in de stilte. Ze weten niets meer over hetgeen onder de zon geschiedt. (Job 14:21). De vermoeide recht­vaardigen kennen een zalige rust. De tijd - of die nu kort of lang duurt - is maar een oogwenk voor hen. Ze slapen en zullen uit de doden worden opgewekt door de bazuin Gods om de zalige onsterfelijkheid in te gaan: "De bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden. ..
En zodra dit ver­gankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is ver­zwolgen in de overwinning" (l Korintiërs 15:52-54). Op het ogenblik dat ze uit hun diepe slaap worden gewekt, beginnen ze te denken vanaf het ogenblik waar ze opgehouden zijn. Hun laatste gevoel was de doodsangst. Hun laatste gedachte was dat ze onder de heerschappij van de dood kwamen. Wanneer ze uit het graf verrijzen, zal hun eerste blijde gedachte weerklinken in de triomfkreet: "Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?" (vers 55). (Grote Conflict - E.G.White)